ECLI:NL:RBDHA:2016:16807

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2016
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
C/09/520132 / KG RK 16-1823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van kantonrechter in ontruimingszaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2016 het verzoek tot wraking van kantonrechter mr. J. van der Windt afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een ontruimingsprocedure tegen Stichting Zorgpartners, stelde dat de rechter onzorgvuldig had gehandeld en dat er een schijn van partijdigheid bestond. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat verzoeker zijn standpunt over de wraking van de voorzitter van de wrakingskamer had gewijzigd en dit verzoek enkel bedoeld leek om de procedure te vertragen. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door verzoeker waren aangevoerd, geen grond gaven voor de vrees dat de rechter aan onpartijdigheid ontbrak. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking van mr. Van der Windt niet in behandeling zou worden genomen. De hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/59
zaak-/rekestnummer: C/09/520132 / KG RK 16-1823
zaak-/rolnummer hoofdzaak: 5396520 CV EXPL 16-4747
datum beschikking: 31 oktober 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker;
strekkende tot wraking van:
mr. J. van der Windt
kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Gouda.
Belanghebbende is:
de stichting
Stichting Zorgpartners Midden-Holland,
gevestigd te Gouda,
advocaat mr. R.W.F. Heijmeriks te Spijkenisse, gemeente Nissewaard.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Op 22 september 2016 is [verzoeker] door Stichting Zorgpartners gedagvaard om op 6 oktober 2016 te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank, team Kanton, locatie Gouda. Stichting Zorgpartners vordert, kort gezegd, ontruiming van de door [verzoeker] gehuurde woning. Op 5 oktober 2016 is ter griffie van deze rechtbank een conclusie van antwoord van de zijde van [verzoeker] ontvangen. Vervolgens heeft op 6 oktober 2016 ten overstaan van mr. Van der Windt een rolzitting plaatsgevonden waar [verzoeker] is verschenen. Bij brief van 14 oktober 2016 heeft deze rechtbank, team Kanton, locatie Gouda aan Stichting Zorgpartners en [verzoeker] bericht dat een comparitie na antwoord is gelast en dat deze zal plaatsvinden op 28 november 2016 ten overstaan van mr. M. Nijenhuis. Vervolgens heeft [verzoeker] bij brief van 17 oktober 2016 verzocht de zaak aan te houden, omdat hij, naar hij stelt, van Stichting Zorgpartners een e-mailbericht heeft gekregen waarin zij aangaf dat zij met hem in gesprek wilde.
1.2.
Bij e-mailbericht van 17 oktober 2016 heeft [verzoeker] een verzoek tot wraking van mr. Van der Windt ingediend, die bij brief van 25 oktober 2016 heeft gereageerd op het wrakingsverzoek. Op 26 oktober 2016 heeft [verzoeker] een e-mailbericht aan de wrakingskamer gezonden met als onderwerp ‘Onderzoek/klachten/wraking Wrakingskamer Den Haag en derhalve hangende dit onderzoek opschorten hoorzitting 16 oktober’ In dit bericht deelt hij mee de wrakingskamer te wraken omdat hij is opgeroepen voor een hoorzitting in de wrakingszaak tegen mr. Van der Windt én in een andere wrakingszaak tegen een andere rechter (mr. De Jonge, de rechter die het kort geding waarin ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de door [verzoeker] gehuurde woning wordt gevorderd, behandelt). Aan het wrakingsverzoek dat gericht is tegen de wrakingskamer legt [verzoeker] het volgende ten grondslag: (i) de wrakingsverzoeken tegen mr. Van der Windt en mr. De Jonge zullen tegelijk in plaats van separaat behandeld worden; (ii) de wrakingskamer heeft ten onrechte zijn wrakingsverzoek niet tevens opgevat als wraking van mr. Nijenhuis, terwijl hij die wel gewraakt heeft; (iii) verzoeker heeft vernomen dat de verweerschriften van de door hem gewraakte rechters mrs. Van der Windt en De Jonge naar hem onderweg zijn en er is al een datum voor de wrakingszitting gepland zonder dat hij op die verweerschriften heeft kunnen reageren; (iv) de secretaresse van de wrakingskamer heeft hem telefonisch gezegd dat de rechtbank Den Haag vrij is het wrakingsprotocol naast zich neer te leggen. Hij heeft verzocht de zitting van de wrakingskamer van 31 oktober 2016 op te schorten teneinde eerst de voorzitter en/of de leden van de wrakingskamer te doen onderzoeken op de door hem genoemde gedragingen, schijn van partijdigheid en onvolledig, onzorgvuldig handelen. Bij e-mailbericht van 27 oktober 2016 heeft [verzoeker] zijn e-mailbericht van 26 oktober 2016 aangevuld en daarbij vermeld dat hij op 26 oktober 2016 een e-mail heeft gestuurd om de voorzitter van de wrakingskamer te wraken en verzocht hem per e-mail te bevestigen dat de zitting van 31 oktober 2016 geen doorgang kan vinden. Bij brief van 27 oktober 2016 heeft de griffier van de wrakingskamer aan [verzoeker] bericht dat voornoemde e-mailberichten van 26 en 27 oktober 2016 ter zitting van de wrakingskamer van 31 oktober 2016 zullen worden behandeld. Hierop heeft [verzoeker] bij e-mailberichten van 27 en 28 oktober 2016 gereageerd en verzocht dat de zitting van 31 oktober 2016 zal worden aangehouden omdat eerst de wraking van de voorzitter van de wrakingskamer door een onafhankelijke commissie zou moeten worden onderzocht. Bij e-mailbericht van eveneens 28 oktober 2016 heeft de griffier van de wrakingskamer aan [verzoeker] bericht dat in zijn e-mailberichten geen aanleiding wordt gevonden om af te wijken van de genomen beslissing om de e-mailberichten van 26 en 27 oktober 2016 ter zitting van de wrakingskamer van 31 oktober 2016 te behandelen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Op 31 oktober 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. [verzoeker] is verschenen. Voorts is mr. Heijmeriks namens Stichting Zorgpartners verschenen. Mr. Van der Windt is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2.2.
Tijdens de bespreking van het e-mailbericht van [verzoeker] van 26 oktober 2016 heeft [verzoeker] de voorzitter van de wrakingskamer gewraakt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat (i) de voorzitter ten onrechte aan mr. Heijmeriks de gelegenheid heeft gegeven om ter zitting het woord te voeren, (ii) de voorzitter ten onrechte heeft toegestaan dat de zaken zodanig zijn gepland dat er drie zaken (het onderhavige wrakingsverzoek, het verzoek tot wraking van de voorzitter en het verzoek tot wraking van de rechter in een kort geding procedure tussen Stichting Zorgpartners en [verzoeker] ) in een half uur moeten worden behandeld, (iii) de voorzitter ten onrechte de e-mailberichten van [verzoeker] niet heeft aangemerkt als ook een verzoek tot wraking van voornoemde mr. Nijenhuis, (iv) de voorzitter ten onrechte heeft toegestaan dat de wrakingszitting is gepland voordat mr. Van der Windt heeft kunnen besluiten te berusten in het wrakingsverzoek en voordat [verzoeker] heeft kunnen reageren op het standpunt van mr. Van der Windt en (v) de voorzitter hem onjuist heeft bejegend door hem ter zitting mee te delen dat hij [verzoeker] zou kunnen gelasten de zaal te verlaten indien [verzoeker] zich niet hield aan de door de voorzitter bepaalde orde ter zitting en de voorzitter in de rede bleef vallen. Vervolgens heeft [verzoeker] de zittingszaal verlaten. Nadat mr. Heijmeriks het standpunt van de Stichting Zorgpartners had verwoord, heeft de wrakingskamer zich beraden omtrent het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer. Na de schorsing van de zitting voor dit doel is [verzoeker] niet in de zittingszaal teruggekeerd. Naar de gerechtsbode meedeelde had hij – kennelijk – het gebouw verlaten.
2.3.
De wrakingskamer heeft verstaan dat [verzoeker] zijn aanvankelijk ingenomen standpunt de gehele wrakingskamer te wraken heeft verlaten en uiteindelijk enkel de voorzitter heeft gewraakt. De voorzitter heeft vervolgens meegedeeld dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer buiten behandeling laat, omdat dit verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. Uit de inhoud van de e-mails van [verzoeker] van 26, 27 en 28 oktober 2016 komt immers naar voren dat [verzoeker] kennelijk voorafgaand aan de behandeling al het standpunt had ingenomen dat aanvankelijk de wrakingskamer en vervolgens, op onduidelijke gronden, alleen de voorzitter van die kamer, gewraakt diende te worden, met als uitsluitend doel uitstel te bewerkstelligen van de behandeling van zijn wrakingsverzoeken van mrs. Van der Windt en De Jonge (en daarmee van de onderliggende procedure, waarin zijn huisuitzetting wordt gevorderd). De gronden ii tot en met iv zien immers op organisatorische handelingen die niet aan de voorzitter van de wrakingskamer kunnen worden toegerekend, terwijl het horen van de belanghebbende (i) in overeenstemming is met artikel 9.3 van het wrakingsprotocol van deze rechtbank. [verzoeker] is daartegen ten onrechte bezwaar blijven maken, hetgeen aanleiding was tot de mededeling van de voorzitter als hierboven vermeld onder (v).
2.4.
Vervolgens is de behandeling van het inleidende verzoek tot wraking van mr. Van der Windt voortgezet. Nadat mr. Heijmeriks het standpunt van Stichting Zorgpartners heeft uiteengezet, heeft de wrakingskamer ter zitting mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing is een uitwerking daarvan.
2.5.
Op 1 november 2016 en ook op daaropvolgende dagen heeft [verzoeker] nog een aantal e-mailberichten aan de wrakingskamer gezonden. Nu er al mondeling uitspraak was gedaan, is door de wrakingskamer geen acht geslagen op de inhoud van deze e-mails.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. De rechter handelde op de rolzitting van 6 oktober 2016 onzorgvuldig en er was een schijn van partijdigheid. De rechter beschikte niet over de voorafgaand aan de zitting door [verzoeker] ingediende conclusie van antwoord. Toen [verzoeker] de rechter die conclusie wilde overhandigen, vroeg mr. Van der Windt aan een persoon op de publieke tribune of de conclusie van antwoord niet tussen de post zat. Vervolgens bleek laatstgenoemde persoon over de conclusie van antwoord te beschikken. [verzoeker] wilde hierna een mondelinge toelichting geven, maar de rechter gaf hem hiervoor geen gelegenheid en zei dat óf de wederpartij nog gevraagd zou worden om schriftelijk te reageren óf dat er een vonnis zou komen. [verzoeker] kreeg geen gelegenheid om zijn stelling toe te lichten dat de zaak in plaats van de door de rechter genoemde mogelijkheden niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De rechter ging ook niet in op de vraag van [verzoeker] om getuigen te horen en reageerde voorts niet op zijn stelling dat er door Stichting Zorgpartners ten onrechte documenten in het dossier zijn gevoegd die niets met deze zaak te maken hebben. [verzoeker] heeft geen proces-verbaal van de rolzitting gekregen, terwijl dit hem na de zitting wel beloofd was door een medewerker van de rechtbank. Vervolgens is er een comparitie na antwoord gepland, terwijl de zaak volgens [verzoeker] zonder zitting van tafel had moeten worden geveegd en niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De zaak wordt dus niet zorgvuldig behandeld. Hierbij komt dat [verzoeker] na de zitting bij de griffier niet kon melden dat Stichting Zorgpartners met hem in gesprek wilde gaan en dat hij wenste dat de zitting daarom zou worden aangehouden.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

Mr. Van der Windt berust niet in de wraking. Aanvankelijk had mr. Van der Windt de conclusie van antwoord niet tot zijn beschikking, maar de administratief medewerker die in de zittingszaal de dossiers onder zich had, bleek wel over dit stuk te beschikken. Omdat er al een schriftelijk antwoord was gegeven, kwam een mondelinge toelichting de rechter niet erg zinvol voor. Stichting Zorgpartners was immers bij de rolzitting niet aanwezig en er was ook nog geen zaaksrechter aangewezen. Wel konden eventuele belangrijke aanvullingen op het schriftelijke antwoord worden gegeven. Mr. Van der Windt heeft dit aan [verzoeker] uitgelegd en gezegd dat hij als rolrechter niet beslist over een niet-ontvankelijkverklaring of het horen van getuigen en dat de zaaksrechter zou beslissen over de verdere voortgang van de procedure. Hij stelt [verzoeker] wel de gelegenheid te hebben gegeven het woord te voeren.

5.Het standpunt van de belanghebbende

Stichting Zorgpartners heeft de wrakingskamer verzocht het verzoek af te wijzen, nu mr. Van der Windt zijn werk juist heeft gedaan en het wrakingsverzoek kennelijk is bedoeld om de procedure te vertragen. Voorts verzoekt Stichting Zorgpartners de wrakingskamer om artikel 39 lid 4 Rv toe te passen.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
Dat de rechter voorafgaand aan de rolzitting nog niet over de door [verzoeker] daags voor de zitting ingediende conclusie van antwoord beschikte en dat deze hem vervolgens door een in de zittingszaal aanwezige administratief medewerker is aangereikt, is geen omstandigheid die een aanwijzing oplevert dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt of dat ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid is gewekt. Dit betreft immers slechts de feitelijke handeling van het voegen van een ingekomen stuk in het dossier, hetgeen kennelijk niet voorafgaand aan de zitting was gebeurd.
6.4.
Ten aanzien van de stellingen van [verzoeker] dat hem niet de gelegenheid is gegeven om een mondelinge toelichting op zijn schriftelijke conclusie van antwoord te geven, dat mr. Van der Windt de zaak ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij niet heeft beslist op het horen van getuigen, overweegt de wrakingskamer dat op een rolzitting de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld. De inhoudelijke behandeling van de zaak, inclusief de vraag of de eisende partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, is immers voorbehouden aan de rechter die inhoudelijk over de zaak oordeelt. Dat mr. Van der Windt geen inhoudelijke beslissingen in de zaak heeft genomen is derhalve in overeenstemming met zijn rol als rolrechter en kan dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.
6.5.
Het is gebruikelijk dat er geen proces-verbaal van een rolzitting wordt opgemaakt in het geval dat de gedaagde een schriftelijke conclusie van antwoord heeft ingediend en daarop ter rolzitting geen wezenlijke aanvullingen naar voren brengt. De ter rolzitting door [verzoeker] geuite verzoeken de zaak niet-ontvankelijk te verklaren dan wel getuigen te horen zijn reeds opgenomen in zijn schriftelijke conclusie van antwoord. Beweerdelijk door de griffier na afloop van de zitting gedane mededelingen over het verstrekken van een proces-verbaal kunnen niet aan mr. Van der Windt worden toegerekend.
6.6.
Bij het plannen van de comparitie na antwoord en het – zoals [verzoeker] stelt – niet aannemen van een mondeling verzoek tot aanhouding van de zaak door een griffier van deze rechtbank is mr. Van der Windt niet betrokken, zodat ook dit niet tot gegrondverklaring van het verzoek tot wraking van mr. Van der Windt kan leiden.
6.7.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven dan ook geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.
6.8.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker misbruik maakt van het middel wraking, door eerst de kantonrechter in de bodemprocedure, vervolgens de kantonrechter in de kortgedingprocedure en ten slotte ook de voorzitter van de wrakingskamer op kennelijk onterechte gronden te wraken met als klaarblijkelijk doel de procedure op te houden. Om die reden is thans een wrakingsverbod als bedoeld in artikel 39 lid 4 Rv op zijn plaats. Een volgend verzoek van [verzoeker] om wraking van mr. Van der Windt in de onderhavige zaak wordt dus niet meer in behandeling genomen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek van [verzoeker] om wraking van mr. Van der Windt in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker [verzoeker] ;
• de belanghebbende Stichting Zorgpartners p/a mr. Heijmeriks;
• de kantonrechter mr. Van der Windt.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, R. Cats en T.F. Hesselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2016.