ECLI:NL:RBDHA:2016:16801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
AWB 16/26776 en 16/26777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontnemende maatregel van een vreemdeling met psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser, geboren in 1988 en van Surinaamse nationaliteit, had op 17 november 2016 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen op basis van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet. Tevens was er een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 30 november 2016 is eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen, terwijl verweerder ook vertegenwoordigd was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de toegangsweigering terecht was, omdat eiser niet beschikte over voldoende middelen van bestaan. Echter, de rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel onvoldoende was gemotiveerd. Eiser had psychische problemen, waaronder schizofrenie van desorganiseerde type, en was niet in staat voor zichzelf te zorgen. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had aangetoond waarom vrijheidsontneming niet onevenredig bezwarend was, gezien de omstandigheden van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/26776 (vrijheidsontnemende maatregel)
AWB 16/26777 (toegangsweigering)
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 december 2016 in de zaken tussen
[de man] ,
geboren op [geboortedatum] 1988, van Surinaamse nationaliteit, eiser,
(gemachtigde mr. R.M. Boesjes),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Op 17 november 2016 is eiser op grond van artikel 6 in samenhang met artikel 14 van de Verordening (EG) nr. 2016/399 van 9 maart 2016 (Schengengrenscode) de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 18 november 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel en het besluit tot toegangsweigering.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld ter openbare zitting van 30 november 2016. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De toegangsweigering
1. Verweerder heeft blijkens het model M17 eiser de toegang tot het Schengengebied geweigerd, omdat hij niet in het bezit was van een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning, niet in het bezit was van toereikende bestaansmiddelen voor de duur en de vorm van het verblijf of voor de terugkeer naar het land van herkomst of doorreis en met het oog op weigering van toegang stond gesignaleerd in het nationale register.
2. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat terecht aan de toegangsweigering ten grondslag is gelegd dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Daartoe acht de rechtbank van belang, zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, dat eiser niet zelfstandig beschikt over middelen van bestaan. Dat hij door zijn ouders kan worden onderhouden is daartoe onvoldoende. Deze grond is voldoende om eiser de toegang tot het Schengengebied te weigeren, zodat de overige gronden onbesproken kunnen blijven. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat hij door afgifte van het visum ervan uit mocht gaan dat hij tot het Schengengebied zal worden toegelaten kan hij naar voren brengen in een (eventuele) procedure tegen de intrekking van het visum. Dat ligt in deze procedure niet ter toetsing voor.
3.
De rechtbank verklaart het beroep tegen de toegangsweigering dan ook ongegrond.
De vrijheidsontnemende maatregel
4. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
5. Eiser heeft allereerst betoogd dat in het model M19 geen zware en lichte gronden zijn aangekruist, terwijl dit wel had gemoeten. De rechtbank volgt dit betoog niet. Zoals verweerder ter zitting, onder verwijzing naar artikel 5.1a, van het Vreemdelingenbesluit 2000, terecht heeft opgemerkt is in een situatie als deze niet noodzakelijk dat de gronden in het model M19 worden aangekruist.
6.1
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder kon volstaan met de toepassing van een lichter middel. Eiser heeft psychische problemen en is slecht aanspreekbaar. Hij is niet in staat om voor zichzelf te zorgen en wilde graag met zijn ouders mee naar huis, die voor hem kunnen zorgen. Eiser wijst op het medische dossier dat door de medische dienst van het detentiecentrum is opgesteld. Hieruit blijkt dat eiser niet wilsbekwaam is en dat hij lijdt aan “schizofrenie van desorganiseerde type”. Daarnaast heeft eiser last van akoestische hallucinaties. Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 17 november 2016 ook dat nauwelijks communicatie mogelijk was met eiser en dat de moeder van eiser alle vragen beantwoordde. Deze omstandigheden waren voorafgaand aan de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel bekend, zodat verweerder ten onrechte in de vrijheidsontnemende maatregel heeft aangekruist dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de maatregel onevenredig bezwarend is. Verder is eiser op de slikkersafdeling geplaatst in het Justitieel Centrum Schiphol (JCS). Op deze afdeling kan echter niet de medische en psychiatrische zorg worden geleverd, die eiser nodig heeft. Eiser heeft het verblijf op deze afdeling als behoorlijk zwaar ervaren. Hij mocht maar een uur per dag luchten en mocht geen familie ontvangen. Eiser meent daarom dat deze maatregel in strijd is met artikel 14 en 15 van het Gehandicaptenverdrag.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de beschikking tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet is overgegaan tot toepassing van een lichtere maatregel dan de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Verweerder heeft in zijn (abusievelijk niet aangekruiste) motivering onderkend dat eiser heeft aangevoerd dat hij psychische problemen heeft en slecht aanspreekbaar is. Vervolgens heeft verweerder overwogen:
“(…) maakt diens vrijheidsontnemende maatregel niet onevenredig bezwaarlijk omdat: [de man] staat als ongewenst vreemdeling gesignaleerd ex art. 67 VW. Hij is nu onbegeleid en heeft psychische problemen. Volgens familie zelfmoordneigingen. Zijn broer heeft al zelfmoord gepleegd. [de man] is momenteel rustig maar kan niet zelfstandig in de lounge verblijven en behoeft supervisie voor zijn eigen en andermans veiligheid. Evenmin is gebleken van andere omstandigheden die de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig bezwarend maken.”
Uit de aangehaalde motivering volgt slechts dat eiser niet alleen in de lounge kan verblijven. Nog afgezien van het feit – zoals verweerder ook ter zitting heeft aangegeven – dat de lounge niet geschikt is voor verblijf van langere duur, volgt uit deze motivering nog niet waarom eiser met zijn psychische problemen wel in het detentiecentrum kan worden opgesloten. Dat het grensbewakingsbelang (feitelijk) door verweerder zal moeten worden prijsgegeven indien plaatsing in de lounge niet mogelijk is, weegt weliswaar zwaar in de afweging die verweerder moet maken, maar laat onverlet dat zich uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin dat belang moet worden prijsgegeven. In de onderhavige zaak had het, gelet op de reeds bij de eerstelijnscontrole door de KMAR geconstateerde verwardheid en later gediagnostiseerde schizofrenie van desorganiseerde type, op de weg van verweerder gelegen om zorgvuldig aan te geven waarom vrijheidsontneming desondanks niet onevenredig bezwarend is.
Ter zitting heeft verweerder naar aanleiding van de aangevoerde gronden nog aangegeven dat aanvankelijk werd gedacht dat eiser bolletjes had geslikt. Dit brengt evenmin mee dat vrijheidsontneming niet onevenredig bezwarend moet worden geacht. Bovendien is meteen een scan gemaakt, waaruit bleek dat eiser geen bolletjes had geslikt.
Voorts kan de ongewenstverklaring van eiser de motivering niet dragen. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 januari 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:117) is de rechtbank van oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring op grond van artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn inmiddels zijn komen te vervallen. Gesteld noch gebleken is immers dat eiser in sedert zijn uitzetting in 2006 nog is teruggekeerd naar Nederland. Eiser was niet gehouden om eerst een verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring in te dienen.
7. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan, te weten vanaf 17 november 2016 in strijd is met het motiveringsbeginsel zoals bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
8. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 1200,--.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,--en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen de toegangsweigering ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond;
- beveelt dat verweerder de vrijheidsontnemende maatregel onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1200,-- (zegge: twaalfhonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-- (zegge: negenhonderd en tweeënnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 2 december 2016 door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman , griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
D: C
VK
Tegen de uitspraak op het beroep tegen de bewaringsmaatregel kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het beroep tegen de toegangsweigering kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.