5.1Verzoeker heeft betoogd dat verweerder niet overeenkomstig artikel 31, tweede lid, van het AMAR zijn geschiktheid voor FPS fase drie heeft bepaald.
Op grond van artikel 29c, derde lid, van het AMAR wordt voor een onderofficier als bedoeld in het eerste lid uiterlijk drie jaar voor het verstrijken van de periode van de maximum looptijd in rang een besluit genomen over zijn mogelijkheden tot doorstroom naar fase drie.
Op grond van artikel 30, eerste lid, van het AMAR kan verweerder met inachtneming van artikel 29a, derde lid, 29b, derde lid, en 29c, een militair voordragen voor doorstroom naar fase drie.
In artikel 31, eerste lid, van het AMAR staat dat verweerder in beginsel besluit binnen uiterlijk zes weken na ontvangst van de voordracht, genoemd in artikel 30, eerste lid, of de aanvraag, genoemd in artikel 30, derde lid, op basis van:
a. de beschikbare functies;
b. het aantal militairen dat een bepaalde rang mag bekleden, genoemd in artikel 29 en
c. de geschiktheid van de militair voor functievervulling in fase drie.
Volgens het tweede lid worden bij de bepaling van de geschiktheid van de militair, bedoeld in het eerste lid, onder c, ten minste in beschouwing genomen:
a. het verloop van het gevolgde loopbaanpad;
b. de uitkomst van functioneringsgesprekken en beoordelingen;
c. de gevolgde opleidingen;
d. de uitkomst van loopbaangesprekken;
e. de mate waarin de militair voldoet aan de eisen voor functievervulling in fase 3.
Het vierde lid bepaalt dat in het in het eerste lid bedoelde besluit de militair wordt meegedeeld dat hij:
doorstroomt naar fase drie;
nog niet doorstroomt naar fase drie;
niet doorstroomt naar fase drie.
In het vijfde lid staat dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.
In de Uitvoeringsrichtlijn FPS fase 3 2012 9 (de Uitvoeringsrichtlijn), die ten tijde van de beoordeling van verzoeker voor doorstroom naar FPS fase drie gold, staat dat de procedure bestaat uit drie stappen, stap 1 voorselectie, stap 2 advies commandant en stap 3 capaciteitentest. In de tweede stap wordt op districtsniveau getoetst of de militair beschikt over een advies commandant met een score van minimaal 22 punten, waarvan maximaal twee items matig beoordeeld zijn en geen onvoldoende deelbeoordelingen bevat. Indien het advies commandant hieraan voldoet wordt de militair aangemeld voor een scale capaciteitentest. Het derde onderdeel van het selectieproces heeft betrekking op de uitkomst van de scale capaciteitentest. Bij een positief advies wordt een minimale totaalscore van 4 gehanteerd. De capaciteitentest is een advies waarop de commandant uiteindelijk adviseert om de militair voor te dragen voor een doorstroombesluit fase drie. Als de commandant ondanks een lagere totaalscore dan de minimale totaalscore van 4 voor de capaciteitentest van mening is dat de militair alsnog moet worden voorgedragen, kan hij dit onderbouwd kenbaar maken bij de SAC.
Verweerder heeft bij het al dan niet voordragen van een militair voor doorstroom naar FPS fase drie een discretionaire bevoegdheid, zodat de voorzieningenrechter die beslissing slechts terughoudend toetst.
Niet in geschil is dat verzoeker onvoldoende heeft gescoord op de capaciteitentest om te worden voorgedragen voor FPS fase drie. Verzoeker heeft echter aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte uitsluitend heeft gebaseerd op de uitkomst van de capaciteitentest. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder op grond van de Uitvoeringsrichtlijn, zijnde nadere regels als bedoeld in artikel 31, vierde lid, van het AMAR, de capaciteitentest als doorslaggevend instrument mogen gebruiken om de geschiktheid van de militair voor het functioneren in de naasthoger gelegen rang in het kader van ‘lifetime employement’ te beoordelen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de capaciteitentest een objectief meetbaar instrument is. Met de capaciteitentest is beoogd om een zo objectief mogelijk beeld te vormen van verzoeker. Reeds daarom volgt de voorzieningenrechter het betoog van verzoeker dat de beslissing onder invloed van commandant Coppen negatief voor hem is uitgevallen niet. Aan de door verzoeker overgelegde verklaringen kan daarom ook niet de waarde worden gehecht die verzoeker wenst. De verklaringen hebben bovendien betrekking op het functioneren van verzoeker in zijn huidige functie en zeggen niets over het kunnen functioneren op een hogere functie. Verweerder heeft gelet op de uitkomst van de capaciteitentest ook niet bij de beoordeling hoeven te betrekken dat er ook hogere functies zijn waarvoor geen leidinggevende capaciteiten nodig zijn, zoals verzoeker heeft gesteld.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat er na de capaciteitentest ten onrechte geen nader gesprek met hem is gevoerd en ten onrechte geen nader (definitief) advies is uitgebracht.
De voorzieningenrechter overweegt dat de commandant in het geval van verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid neergelegd in de Uitvoeringsrichtlijn om verzoeker gemotiveerd alsnog voor te dragen ondanks zijn negatieve capaciteitentest. Om die reden heeft verzoeker na het afleggen van de test geen nader gesprek gehad of een nader advies gezien van commandant Coppen. Voorts volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn lezing van de Uitvoeringsrichtlijn dat een onvoldoende capaciteitentest (zonder afwijkend advies van de commandant) als zodanig kwalificeert als een definitief negatief advies van de commandant.
Verweerder heeft de resultaten van stap 2, het commandantenadvies, niet aan het besluit ten grondslag gelegd, zodat de voorzieningenrechter de gronden van verzoeker daarover onbesproken laat.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zijn oordeel over de geschiktheid van eiser voor doorstroom naar een functie in fase drie in redelijkheid heeft kunnen baseren op de uitkomst van de capaciteitentest.