ECLI:NL:RBDHA:2016:16792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
AWB 16/1407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde homoseksuele geaardheid in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. Eiser, van Tunesische nationaliteit en homoseksueel, heeft aangevoerd dat hij bedreigd wordt vanwege zijn seksuele geaardheid en zijn Joodse afkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde homoseksuele geaardheid is beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat eiser een interne worsteling heeft moeten doormaken om zijn seksuele geaardheid te accepteren, zonder dit voldoende te onderbouwen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.240,- worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1407
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Tunesische nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. B. Wegelin, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 15 februari 2016 (AWB 16/1408) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Bij brief van 4 april 2016 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, partijen verzocht te reageren op haar uitspraak van 26 februari 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:2273).
Bij brief van 12 april 2016 heeft eiser gereageerd. Bij brief van 21 april 2016 heeft verweerder gereageerd.
Op 5 augustus 2016 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep ter behandeling overgedragen aan deze zittingsplaats.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Hij is van Joodse afkomst en homoseksueel. Hij en zijn familie zijn niet gelovig. Zijn broer is echter gehuwd met een islamitische vrouw, genaamd [naam 1] . [naam 1] heeft in 2008 de salafistische groepering [naam groepering] op de hoogte gesteld van de levensstijl van eiser en zijn echtgenote. Sindsdien heeft hij problemen met de groepering. Deze zou bezwaren hebben tegen zijn levensstijl waarbij hij voor zijn werk als gids voor toeristen regelmatig omgaat met homoseksuele mannen. Bovendien wordt hij door hen bedreigd omdat hij alcoholische dranken verkoopt in zijn winkel, hij geen moslim is en omdat zijn echtgenote een westerse kledingstijl heeft. Daarnaast ondervindt eiser in het dagelijks leven problemen vanwege zijn Joodse afkomst. De winkel van eiser is failliet verklaard. Hij is in 2013 opgeroepen door de rechtbank vanwege het uitschrijven van een ongedekte cheque. Deze procedure loopt nog altijd. Tevens heeft eiser verklaard te worden bedreigd door de familie van de Tunesische [naam 2] .
Verweerder heeft in het bestreden besluit de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiser onderscheiden:
  • de gestelde identiteit, nationaliteit en religie van eiser;
  • de gestelde bedreiging door de familie van [naam 2] ;
  • de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser;
  • de gestelde bedreigingen afkomstig van de groepering [naam groepering] ;
  • het gestelde faillissement van de winkel van eiser;
  • de gestelde rechtszaak inzake het uitschrijven van ongedekte cheques.
Verweerder heeft de gestelde identiteit, nationaliteit en religie van eiser en het element dat ziet op de gestelde rechtszaak inzake het uitschrijven van ongedekte cheques geloofwaardig geacht. Voorts acht verweerder geloofwaardig dat de winkel van eiser failliet is gegaan, maar niet dat dit faillissement heeft plaatsgevonden door toedoen van de salafistische groepering. De elementen omtrent de bedreiging door de familie van [naam 2] , de homoseksuele geaardheid van eiser en de bedreigingen afkomstig van de salafistische groepering [naam groepering] acht verweerder niet geloofwaardig.
De geloofwaardig geachte elementen bieden volgens verweerder geen grond voor de conclusie dat eiser is aan te merken als vluchteling, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) of dat aannemelijk is dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser verklaringen heeft afgelegd die worden aangemerkt als kennelijk incosequent en tegenstrijdig, kennelijk vals en duidelijk onwaarschijnlijk en tegenstrijdig met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de aanvraag van eiser ten onrechte met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Volgens verweerder had hij de aanvraag moeten afwijzen als ongegrond, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vw.
De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren. De rechtbank acht namelijk aannemelijk dat eiser door het gebrek in het bestreden besluit niet is benadeeld. Verweerder heeft immers geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 62, tweede lid, Vw om de vertrektermijn van vier weken te verkorten of te bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten omdat zijn aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond. Het is voorstelbaar dat eiser stress heeft ervaren door de mogelijkheid dat zijn opvang zou worden beëindigd, zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht. Nu de opvang van eiser tot op heden echter niet daadwerkelijk is beëindigd, is daarin geen grond gelegen voor het oordeel dat hij is benadeeld door het gebrek in het bestreden besluit. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat verweerder de dwangsom, die verweerder verschuldigd is wegens overschrijding van de beslistermijn die van toepassing is op het nemen van een besluit tot afwijzing van een aanvraag als ongegrond, inmiddels heeft voldaan.
4. Eiser voert aan dat verweerder de verklaringen van eiser over de bedreiging door de familie van [naam 2] ten onrechte als relevant element in het asielrelaas van eiser heeft aangemerkt.
4.1 Verweerder heeft de ongeloofwaardigheid van dit element aanvankelijk betrokken in zijn oordeel dat de aanvraag van eiser kennelijk ongegrond is. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, neemt verweerder dat standpunt niet langer in. Uit het bestreden besluit blijkt voorts niet dat de ongeloofwaardigheid van dit element doorwerkt in de beoordeling door verweerder van de geloofwaardigheid van de overige elementen van het asielrelaas. Het aanmerken van dit element als een relevant element, heeft daarom geen gevolgen voor het besluit tot afwijzing van de aanvraag van eiser.
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Eiser voert aan dat hij door de bejegening tijdens de gehoren door de gehoorambtenaar van verweerder in zijn belangen is geschaad. Eiser is niet in de gelegenheid gesteld om op zorgvuldige wijze zijn asielverzoek toe te lichten. Verweerder heeft daardoor gehandeld in strijd met artikel 31, tweede lid, Vw en artikel 15, derde lid, Richtlijn 2013/32/EU (PB 2013 L 180; de Procedurerichtlijn). Meermaals is gedurende de procedure door eiser, zijn gemachtigde en door medewerkers van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) verzocht om een andere medewerker de gehoren, die telkens een volle dag in beslag namen, te laten afnemen. Aan het einde van het derde aanvullende gehoor heeft eiser zelf gezegd dat hij het gevoel had dat hij niet werd begrepen en dat hij niet tevreden was. Verweerder stelt ten onrechte dat niet is gebleken dat eiser en de gehoormedewerker elkaar niet goed hebben begrepen. Het was voor eiser niet alleen gissen naar wat hem nu eigenlijk werd gevraagd, maar ook moest hij op eierschalen lopen omdat hij niet ongewild in herhaling zou vallen, hetgeen hem op een reprimande zou komen te staan. Bovendien verkeert hij in de veronderstelling dat de afwijzing van zijn aanvraag een direct gevolg is van een persoonlijke hetze van de betrokken gehoormedewerker. Nu verweerder direct na het eerste contact tussen eiser en de medewerker hierop is geattendeerd, maar desondanks toch dezelfde medewerker de gehoren heeft laten afnemen, horen de hierdoor ontstane misverstanden voor zijn rekening te komen. Dat geldt met name nu aan eiser meermaals verklaringen worden tegengeworpen die hij bij de correcties en aanvullingen heeft gecorrigeerd.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser door de wijze waarop de gehoren hebben plaatsgevonden, in zijn belangen is geschaad. Doorslaggevend hiervoor is dat uit de rapporten van de gehoren niet is gebleken dat sprake is geweest van een zodanige miscommunicatie tussen de gehoormedewerker en eiser dat de zorgvuldigheid van de gehoren daardoor in het geding is gekomen. Hoewel eiser aan het einde van het laatste gehoor heeft verklaard dat hij de vragen moeilijk vond en zijn hersenen hard hebben moeten werken, is nergens gebleken dat zij elkaar niet goed hebben begrepen. Daarbij merkt verweerder op dat eiser heeft verklaard dat hij tijdens alle gehoren de tolk goed heeft begrepen en verstaan. De enkele omstandigheid dat er mogelijk geen optimale dynamiek was tussen de gehoormedewerker en eiser wil niet zeggen dat hij in zijn belangen is geschaad, temeer nu nergens uit blijkt waar en hoe hij concreet in zijn belangen is geschaad. Voor zover eiser van mening is dat de gehoormedewerker niet neutraal of persoonlijk vooringenomen tegen hem was, stelt verweerder dat onvoldoende is toegelicht waaruit dit blijkt.
5.2
In paragraaf 2.1 (‘Onderzoek’) van de IND Werkinstructie 2015/9 van 7 oktober 2015 is opgenomen dat het onderzoek naar de seksuele gerichtheid van een vreemdeling bestaat uit het stellen van vragen. Bij het onderzoek naar de seksuele gerichtheid gelden onder meer de volgende uitgangspunten:
- De IND stelt geen expliciete vragen over seksuele handelingen of activiteiten;
- Het geloofwaardigheidsonderzoek mag niet bestaan uit het nagaan of iemand voldoet aan het stereotiepe beeld van LHBT.
De IND stelt open vragen om een beeld te krijgen van de situatie van de vreemdeling. Als de vreemdeling uit eigen beweging over seksuele handelingen of activiteiten verklaart, wijst de IND de vreemdeling erop dat dergelijke verklaringen niet vereist zijn om de seksuele gerichtheid aannemelijk te maken en niet bij de beoordeling zullen worden betrokken.
Er mogen stereotiepe vragen worden gesteld, maar als de vreemdeling niet in staat is om dergelijke vragen te beantwoorden, levert dat op zichzelf onvoldoende grond op voor het oordeel dat hij niet geloofwaardig is. Dat iemand voldoet aan het stereotiepe beeld van LHBT mag overigens wel in positieve zin meewegen.
De IND maakt gebruik van een interne vragenlijst, gebaseerd op de in deze werkinstructie beschreven thema’s. Ook hiervoor geldt dat deze lijst geen checklist is, maar dat deze een richtlijn en kaders biedt.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de verslagen van de gehoren van eiser geen grond bieden voor de conclusie dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om de gronden van zijn asielverzoek volledig naar voren te brengen. De voorbeelden die eiser heeft gegeven van vragen die de gehoormedewerker aan hem heeft gesteld over zijn seksuele geaardheid, zijn weliswaar soms moeilijke en niet altijd even duidelijke vragen. Daar staat tegenover dat de gehoormedewerker haar vragen regelmatig opnieuw heeft geformuleerd en eiser die vragen heeft beantwoord. Uit de antwoorden op de gestelde vragen blijkt niet dat eiser de vraag niet begreep, dat anderszins misverstanden zijn ontstaan, of dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad zijn antwoorden toe te lichten. Voorts heeft eiser in vier afzonderlijke, zeer uitgebreide gehoren, ruim de gelegenheid gehad zijn verklaringen over zijn seksuele geaardheid en zijn asielmotieven voor het voetlicht te brengen. Blijkens de verslagen van de gehoren heeft hij daarover ook uitgebreid verklaard.
Bovendien heeft eiser na afloop van het nader gehoor van 2 maart 2015 desgevraagd verklaard dat hij geen op- of aanmerkingen heeft over de manier waarop dit gesprek heeft plaatsgevonden, dat hij echt tevreden is, dat hij geen op- of aanmerkingen heeft over de gehoormedewerker of de tolk, en dat hij de tolk goed heeft begrepen. Ook na afloop van het eerste aanvullende gehoor van 20 maart 2015 en na het tweede aanvullende gehoor van 13 april 2015 heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen, dat hij daarover geen op- of aanmerkingen heeft, en dat hij de tolk goed heeft begrepen en verstaan.
Na afloop van het laatste aanvullende gehoor van 28 april 2015 heeft eiser verklaard niet echt heel tevreden te zijn over de manier waarop de gehoren van 20 maart 2015 en 13 april 2015 zijn verlopen. Hij heeft gesteld dat de vragen heel erg moeilijk waren, dat hij zijn best heeft gedaan om duidelijkheid te geven, dat hij het gevoel heeft dat hij niet werd begrepen en dat zijn hersenen heel hard hebben moeten werken. Die stellingen bieden, mede in het licht van zijn eerdere verklaringen na afloop van die gehoren dat hij tevreden was, onvoldoende grond voor de conclusie dat eiser niet zorgvuldig is gehoord. Zoals hiervoor is overwogen geven de in de verslagen opgenomen gestelde vragen en door eiser gegeven antwoorden daarvoor onvoldoende grondslag.
Voorts blijkt uit de verslagen van de gehoren niet dat de gehoormedewerker heeft gehandeld in strijd met de Werkinstructie 2015/9. Zo blijkt niet dat zij aan eiser expliciete vragen heeft gesteld over seksuele handelingen of activiteiten of dat hem vragen zijn gesteld die niet passen binnen de in de wekinstructie beschreven thema’s.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat niet duidelijk is hoe verweerder de geloofwaardigheid van zijn seksuele geaardheid heeft beoordeeld. Onduidelijk is welke onderdelen uit het asielrelaas van eiser, voor zover dat betrekking heeft op zijn verklaringen over zijn geaardheid, voor verweerder zwaar wegen en welke minder zwaar. Uit het bestreden besluit valt slechts af te leiden dat verweerder het asielrelaas op dit punt ongeloofwaardig vindt en daarbij verwijst naar de Werkinstructie 2015/9. Het door verweerder gestelde gebrek aan een innerlijke worsteling lijkt voor verweerder van groot gewicht te zijn, omdat daaraan relatief veel aandacht is besteed in de gehoren. Uit het bestreden besluit wordt dit echter niet duidelijk.
Daarbij heeft verweerder volgens eiser miskend dat het door verweerder verwachte bewustwordingsproces van zijn seksuele geaardheid hem vreemd is. Daardoor heeft hij de stereotiepe vragen over zijn bewustwordingsproces niet afdoende kunnen beantwoorden. Verweerder lijkt er vanuit te gaan dat iedere homoseksueel in een homofoob land door een ‘inner struggle’ moet zijn gegaan om geloofwaardig homoseksueel te zijn. Eiser heeft echter meermaals verklaard dat hij geen last had van schuldgevoel, dat hij zichzelf accepteerde, maar dat hij zijn geaardheid desondanks verborg voor de buitenwereld in verband met de maatschappelijke opvattingen over homoseksualiteit in Tunesië. Eiser heeft verklaard dat hij rond zijn vijftiende levensjaar wel degelijk angst had voor de maatschappelijke opvattingen, maar dat hij zichzelf na een onbevredigend seksueel contact met een vrouw als homoseksueel heeft geaccepteerd (pagina 29 van het verslag van het aanvullend gehoor). Blijkbaar is dit voor verweerder niet afdoende. Het COC Nederland heeft bij brief van 18 november 2015 toegelicht dat dit bij uitstek een stereotiepe benadering is.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de Werkinstructie 2015/9 blijkt hoe de verklaringen van de vreemdeling worden gewogen en waarop deze weging is gebaseerd. In paragraaf 3 van de Werkinstructie wordt opgemerkt dat toepassing dient te worden gegeven aan de Werkinstructie 2014/10 die ziet op de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Vervolgens wordt aangegeven dat het bepalen van het gewicht van de verklaringen afhankelijk is van de individuele merites van de voorliggende zaak. In zijn algemeenheid ligt daarbij het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen, met name bewustwording en acceptatie. Dit zijn immers ervaringen waarmee iedere LHBT zich geconfronteerd zal zien, hetgeen niet zonder meer geldt voor de overige in de werkinstructie benoemde thema’s. Dit geldt temeer als de vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel is of strafbaar is gesteld.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat in de zaak van eiser conform Werkinstructie 2015/9 is gehoord en beslist. Alle relevante thema’s zijn daarbij aan bod gekomen en zijn gewogen. Het zwaartepunt ligt daarbij op de antwoorden op vragen over de bewustwording en acceptatie van eiser van zijn gestelde seksuele gerichtheid en wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend in een maatschappij waarin homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt. Verweerder stelt in het besteden besluit voldoende inzichtelijk te hebben gemaakt hoe hij de geloofwaardigheid van de gestelde gerichtheid van eiser heeft beoordeeld.
Uit de Werkinstructie 2015/9 volgt dat stereotiepe vragen mogen worden gesteld, maar als de vreemdeling niet in staat is deze te beantwoorden, dit op zichzelf onvoldoende grond oplevert voor het oordeel dat hij niet geloofwaardig is. Niet is gebleken dat verweerder eiser heeft ondervraagd louter op basis van stereotiepe opvattingen over homoseksuelen. De vragen waarnaar eiser verwijst, zijn bovendien niet gesteld met de intentie een stereotype beeld van of verwarring bij eiser te creëren.
Uit de Werkinstructie volgt voorts dat bij een vreemdeling die afkomstig is uit een land waar men LHBT-gerichtheid niet accepteert en waar dit mogelijk strafbaar is gesteld, mag worden verwacht dat sprake zal zijn van een proces van bewustwording. Geconstateerd is dat eiser niet in staat is gebleken om het proces van bewustwording inzichtelijk en aannemelijk te maken. Eiser heeft verklaard dat in zijn omgeving en de maatschappij in Tunesië heel slecht wordt gesproken over homoseksualiteit. Ondanks deze zeer negatieve mening die in zijn omgeving jegens homoseksuelen werd uitgedragen en het gegeven dat het bij wet verboden is, geven de verklaringen van eiser geen blijk van een proces van bewustwording dat hij redelijkerwijs moet hebben doorgemaakt. Nu het relaas wordt getoetst aan Werkinstructie 2015/9 maakt de opmerking van het COC dit niet anders. Bovendien is de Werkinstructie mede gebaseerd op het rapport ‘inventarisatie situatie LHBT-asielzoekers’ van [naam 3] van het COC. Met de visie van het COC is aldus bij de totstandkoming van de Werkinstructie reeds rekening gehouden.
6.2
Hoewel uit de Werkinstructie 2015/9 blijkt hoe verweerder de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde homoseksuele geaardheid in het algemeen pleegt te verrichten, voert eiser terecht aan dat verweerder in het bestreden besluit niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij in de concrete zaak van eiser aan de hand van de uitkomsten van zijn onderzoek de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde homoseksuele gerichtheid naar aanleiding van zijn verklaringen heeft verricht. Verweerder heeft met name niet inzichtelijk gemaakt op welke vragen en antwoorden van eiser het zwaartepunt ligt en hoe hij de door eiser gegeven antwoorden heeft gewaardeerd en onderling gewogen. Anders dan verweerder stelt, blijkt uit de motivering in het bestreden besluit niet dat het zwaartepunt van zijn beoordeling heeft gelegen op de antwoorden op vragen over de bewustwording en acceptatie van eiser van zijn gestelde seksuele gerichtheid en wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend. Bij het ontbreken van een dergelijke weging in het bestreden besluit, kan de rechter niet effectief toetsen of verweerder een deugdelijk gemotiveerd besluit heeft genomen over de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde seksuele gerichtheid.
6.3
Voor zover er al van kan worden uitgegaan dat voor verweerder het zwaartepunt in zijn beoordeling heeft gelegen op de verklaringen van eiser over de bewustwording en zelfacceptatie van zijn geaardheid, komt in het bestreden besluit niet tot uitdrukking hoe verweerder de verklaringen van eiser dat hij op vijftienjarige leeftijd, nadat hij het met een meisje had geprobeerd, wist dat hij homoseksueel was en dat zonder enig probleem heeft geaccepteerd, heeft afgezet tegen zijn verklaringen dat hij op die leeftijd ook angstig en voorzichtig was ten opzichte van de maatschappij, dat hij heeft geprobeerd naar de wensen van de maatschappij te leven, dat hij sinds zijn kindertijd al een sterke neiging had ten opzichte van jongetjes en dat hij het seksuele contact met een meisje is aangegaan om een bevestiging te krijgen van zijn geaardheid, en dat hij heeft getracht zijn geaardheid zoveel mogelijk te verbergen voor zijn omgeving, omdat hij wist dat zijn geaardheid niet zou worden geaccepteerd.
Zo blijkt uit de motivering van het bestreden besluit dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser niet in staat is gebleken om het proces van acceptatie, die hij volgens verweerder als gestelde homoseksueel redelijkerwijs in een homofobe maatschappij heeft moeten doormaken, inzichtelijk en aannemelijk te maken. Volgens verweerder geven de verklaringen van eiser geen blijk van enige interne worsteling dan wel enig proces dat eiser moet hebben doorgemaakt. Verweerder stelt dat eiser hierover enkel heeft kunnen verklaren dat hij zeker wist dat hij homoseksueel was nadat hij het op vijftienjarige leeftijd met een meisje had gedaan en dat hij dit zonder enig probleem heeft geaccepteerd en dat hij zich erg goed voelde over zijn homoseksualiteit. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eiser zich op deze eenvoudige wijze, zonder enige interne processen, van zijn nieuw ondervonden geaardheid bewust zou zijn geworden. Dat eiser dusdanig gelaten zou zijn omgegaan met de ontdekking van zijn homoseksuele geaardheid, rechtvaardigt volgens verweerder de conclusie dat van een proces van bewustwording geen sprake is geweest. Verweerder verwijst daartoe naar de Werkinstructie 2015/9.
Zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, heeft hij verondersteld dat eiser, vanwege het feit dat hij afkomstig is uit een land waarin homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd, een interne worsteling moet hebben doorgemaakt alvorens hij zijn seksuele geaardheid voor zichzelf zou hebben geaccepteerd. Dat uitgangspunt kan echter, anders dan verweerder heeft betoogd, niet worden gebaseerd op de Werkinstructie 2015/9. Integendeel, uit de Werkinstructie blijkt juist dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid niet als uitgangspunt hanteert dat er in alle gevallen een interne worsteling moet hebben plaatsgevonden voordat de vreemdeling zijn LHBT-gerichtheid heeft geaccepteerd. Wel mag worden verwacht dat bij een vreemdeling, zoals eiser, die afkomstig is uit een land waar men LHBT-gerichtheid niet accepteert, sprake zal zijn van een proces van bewustwording. Daarbij zal de vreemdeling zich onder andere voor de vraag gesteld zien wat het betekent om anders te zijn dan de maatschappij verwacht of verlangt. De vraag of een vreemdeling zijn homoseksuele gevoelens voor zich zelf heeft geaccepteerd, moet daarom worden onderscheiden van de vraag op welke wijze de vreemdeling met zijn geaardheid is omgegaan ten opzichte van de buitenwereld en de maatschappij en het proces dat hij daarbij heeft doorgemaakt. Aan de verklaringen van eiser in dat verband heeft verweerder in zijn beoordeling ten onrechte geen gewicht toegekend, door eenzijdig te nadruk te leggen op het ontbreken van een interne worsteling ten aanzien van de zelfacceptatie van zijn homoseksuele geaardheid.
6.4
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde seksuele gerichtheid onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en niet heeft verricht in overeenstemming met de Werkinstructie 2015/9.
De beroepsgrond slaagt.
7. Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder zijn standpunt dat hij de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig acht, onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de overige beroepsgronden die eiser heeft gericht tegen het standpunt van verweerder dat hij de seksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig acht.
8. Nu eiser in zijn verklaringen over de bedreigingen aan zijn adres afkomstig van de groepering [naam groepering] onder meer een verband heeft gelegd met zijn seksuele geaardheid, en uit het bestreden besluit niet blijkt hoe de standpunten van verweerder over de geloofwaardigheid van beide elementen zich tot elkaar verhouden, volgt uit het voorgaande dat verweerder zijn standpunt dat hij voormelde bedreigingen niet geloofwaardig acht, eveneens onvoldoende heeft gemotiveerd. Aan een beoordeling van de beroepsgronden die eiser heeft gericht tegen het standpunt van verweerder over de geloofwaardigheid van de gestelde bedreigingen, komt de rechtbank daarom evenmin toe.
9. Het beroep is gegrond.
10. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu verweerder geen aanvullende motivering heeft gegeven, bestaat reeds daarom geen grond om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven. Nu verweerder met inachtneming van deze uitspraak de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser in zijn geheel opnieuw zal moeten bezien, zal de rechtbank evenmin toepassing geven aan de bestuurlijke lus, als bedoeld in artikel 8:51a Awb. De rechtbank acht daartoe een nieuwe bestuurlijke fase de meer aangewezen weg. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
11. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.240,-,- (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie op de vragen van de rechtbank en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.240,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Peeters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel