ECLI:NL:RBDHA:2016:16766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2016
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
C/09/518632 / KG RK 16-1658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot getuigenverhoor

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.E. Hendriks, had de wraking ingediend tegen rechter-commissaris mr. J.M.J. Keltjens. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de onvrede van verzoeker over de afspraken die in twee processen-verbaal waren vastgelegd met betrekking tot het overleggen van stukken voorafgaand aan de voortzetting van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker was van mening dat de rechter-commissaris hem ten onrechte aan deze afspraken hield, wat volgens hem een schijn van vooringenomenheid opleverde.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gemaakte afspraken in de processen-verbaal correct waren en dat verzoeker niet had geprotesteerd tegen deze afspraken. De rechter-commissaris had geen datum voor de voortzetting van het getuigenverhoor vastgesteld omdat verzoeker de afgesproken stukken niet had overgelegd. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat de rechter-commissaris zich aan de gemaakte afspraken hield. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van het voorlopig getuigenverhoor zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/54
zaak-/rekestnummer: 518632 KG RK 16/1658
zaaknummer hoofdzaak: C/09/504544 / HA RK 16-57
datum beschikking: 31 oktober 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. W.J.E. Hendriks;
strekkende tot wraking van:
mr. J.M.J. Keltjens,
rechter-commissaris in de rechtbank Den Haag,
hierna: de rechter-commissaris.
Belanghebbende is:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. van Stratum

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Op 12 juli 2004 heeft brand gewoed in de woning [straatnaam + huisnummer] te [plaatsnaam] , waarbij een bewoner door koolmoxidevergiftiging om het leven is gekomen. Verzoeker is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek.
1.2.
Verzoeker meent dat [belanghebbende] hem in strijd met de waarheid, aldus valselijk, heeft aangewezen als dader van brandstichting. Om die reden heeft hij een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend, inhoudende het doen horen van acht getuigen. Op 8 juni 2016 zijn in dat kader de eerste drie getuigen gehoord. In het proces-verbaal is opgenomen dat het voorlopig getuigenverhoor is aangehouden en afgesproken is dat mr. Hendriks de rechtbank en de wederpartij binnen één week na heden zal voorzien van “de processen-verbaal uit de strafzaak die betrekking hebben op de getuigen die in dit voorlopig getuigenverhoor zijn gehoord of zullen worden gehoord”.
1.3.
Mr. Hendriks heeft voormelde processen-verbaal niet overgelegd binnen de in het proces-verbaal van 8 juni 2016 bepaalde termijn.
1.4.
De voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor is op 20 juli 2106 bepaald. Ter zitting heeft Mr Van Stratum vanwege het ontbreken van de toegezegde processen-verbaal om aanhouding verzocht. Mr. Hendriks heeft toen ter zitting verklaard dat hij naar aanleiding van de zitting van 8 juni niet had begrepen dat hij de rechtbank en de wederpartij moest voorzien van de processen-verbaal. In het proces-verbaal van de zitting van 20 juli 2016 is opgenomen dat het voorlopig getuigenverhoor daarna is aangehouden en dat is afgesproken dat mr. Hendriks de rechtbank en de wederpartij binnen drie weken na heden zal voorzien van de processen-verbaal van “de getuigenverhoren uit de strafzaak die betrekking hebben op de getuigen die in dit voorlopig getuigenverhoor zijn gehoord of zullen worden gehoord”. Ditmaal zijn in het proces-verbaal alle namen van de betreffende getuigen (negen in aantal) opgenomen. Verder heeft de rechtbank verzocht om de verhinderdata van partijen over de maanden september en oktober.
1.5.
Bij brief van 9 augustus 2016 heeft mr. Hendriks aan de rechtbank geschreven dat verzoeker zich niet herkent in de afspraken van 8 juni 2016 zoals vermeld in het proces-verbaal van 8 juni en herhaald in het proces-verbaal van 20 juli 2016, voor zover hierin is opgenomen dat afgesproken is dat hij de wederpartij en de rechtbank van voormelde stukken zou voorzien, en dat hij zich daarin ook niet kan vinden. Voorts heeft hij in die brief zijn verhinderdata doorgegeven en van de gevraagde processen-verbaal uit de strafzaak vier stuks overgelegd. De processen-verbaal van de nog door de rechter-commissaris te horen getuigen zijn niet overgelegd.
1.6.
Bij brief van 13 september 2016 is het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris ingediend. De rechter-commissaris heeft op 13 oktober 2016 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. De wrakingskamer heeft vervolgens e-mails van 13 en 14 oktober 2016 van mr. Hendriks namens verzoeker ontvangen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 17 oktober 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, de rechter-commissaris en namens belanghebbende mr. M. van Stratum.

3.Het standpunt van verzoeker

De wrakingskamer begrijpt de gronden van het wrakingsverzoek aldus, dat, anders dan in de processen-verbaal van 8 juni 2016 en 20 juli 2016 is vermeld, niet is afgesproken dat verzoeker de processen-verbaal uit de strafzaak over zou leggen en dat de rechter-commissaris dan ook ten onrechte weigert een nieuwe verhoordatum te bepalen. Hieruit blijkt volgens verzoeker de (schijn van) vooringenomenheid.

4.Het standpunt van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris berust niet in het wrakingsverzoek en heeft zich – verkort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat tijdens het horen van de eerste drie getuigen door het ontbreken van de processen-verbaal in de strafzaak de verdediging noch de rechter-commissaris inhoudelijk vragen kon stellen aan een van de getuigen die verklaarde dat zij in de strafzaak een valse en onjuiste verklaring had afgelegd.
Het proces-verbaal van 8 juni 2016 is de feitelijke weergave van de gemaakte afspraak ten behoeve van de voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor; verzoeker heeft daar niet tegen geprotesteerd. Verzoeker heeft het daarentegen op de voortzetting van 20 juli 2016 laten aankomen zonder voordien op het direct aan hem toegestuurde proces-verbaal van de zitting van 8 juni 2106 te reageren. Ook het proces-verbaal van 20 juli 2016 bevat de op 8 juni 2016 reeds gemaakt afspraken, naar aanleiding waarvan verzoeker ook enkele van de bedoelde processen-verbaal heeft overgelegd. Het voorlopig getuigenverhoor is aangehouden en niet gesloten, dus alle aangezegde getuigen zullen worden gehoord. Er is geen sprake van vooringenomenheid.

5.De beoordeling

5.1.
In het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor van 8 juni 2016 is opgenomen dat mr. Hendriks de rechtbank en de wederpartij zal voorzien van de processen-verbaal uit de strafzaak die betrekking hebben op de getuigen die in dit voorlopig getuigenverhoor zijn gehoord of zullen worden gehoord. In het proces-verbaal van 20 juli 2016 is deze afspraak bevestigd en nader gespecificeerd. Mr. Hendriks heeft ten overstaan van de wrakingskamer verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om te suggereren dat de processen-verbaal van 8 juni 2016 en 20 juli 2016 valselijk of onjuist zijn opgemaakt. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de processen-verbaal.
5.2.
De wrakingskamer overweegt dat van een weigering om een verhoordatum te bepalen onder de gegeven omstandigheden vooralsnog niet is gebleken, mede gelet op de mededeling van de rechter-commissaris ter zitting dat alle aangezegde getuigen zullen worden gehoord. Uit het verhandelde ter zitting en de gevoerde correspondentie maakt de wrakingskamer op dat de rechter-commissaris verzoeker wil houden aan de blijkens de processen-verbaal door partijen en de rechter-commissaris gemaakte afspraken, als gevolg waarvan op dit moment nog geen datum is bepaald. Deze gang van zaken geeft naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van (schijn) van vooringenomenheid.
5.3.
Op grond van het bovenstaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het wrakingsverzoek af;
- bepaalt dat de behandeling van het hiervoor vermelde voorlopig getuigenverhoor wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a mr. W.J.E. Hendriks;
• de belanghebbende p/a mr. M. van Stratum;
• de rechter-commissaris mr. J.M.J. Keltjens.
Deze beslissing is gegeven door mr. O. van der Burg, mr. K.M. Braun en mr. H.W. Vogels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2016.