ECLI:NL:RBDHA:2016:16765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2016
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
C/09/518502 / KG RK 16-1642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2016 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die betrokken was in een civiele procedure tegen zijn voormalige echtgenote. De verzoeker had zijn advocaat niet op tijd bij de juiste rechtbank kunnen krijgen, waardoor de mondelinge behandeling op 12 september 2016 zonder zijn aanwezigheid plaatsvond. De kantonrechter, mr. R.J. ter Kuile, had de zitting voortgezet ondanks het ontbreken van de advocaat, wat de verzoeker als partijdig beschouwde. De wrakingskamer oordeelde dat de kantonrechter niet de schijn van vooringenomenheid had gewekt. De beslissing van de kantonrechter om de zitting voort te zetten was gerechtvaardigd, aangezien de advocaat zich bij de verkeerde rechtbank had gemeld en er geen verzoek om aanhouding was gedaan. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen sprake van een dergelijke situatie, en het verzoek tot wraking werd afgewezen. De procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2016/53
zaak-/rekestnummer: 518502 KG RK 16/1642
zaaknummer hoofdzaak: 5205724 RL EXPL 16/18902
datum beschikking: 31 oktober 2016
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. H. Durdu,
strekkende tot wraking van:
mr. R.J. ter Kuile,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag,
hierna: de kantonrechter.
Belanghebbende is:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.B. Peters

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoeker vordert in de hoofdzaak van belanghebbende, zijn voormalige echtgenote, betaling van de helft van de reeds door verzoeker betaalde aflossingen van een op 20 april 2012 afgesloten geldlening, te vermeerderen met wettelijke rente, en betaling van de helft van de nog te betalen aflossingen. Het huwelijk tussen verzoeker en belanghebbende is op 25 februari 2013 ontbonden. In het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat zij elkaar finale kwijting verlenen.
1.2.
De mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden op 12 september 2016, buiten aanwezigheid van de advocaat van verzoeker. Op 12 september 2016, na afloop van de zitting, heeft verzoeker de kantonrechter schriftelijk gewraakt.
1.3.
De kantonrechter heeft op 26 september 2016 en 4 oktober 2016 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 17 oktober 2016 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De kantonrechter is niet verschenen. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is het volgende ten grondslag gelegd. De mondelinge behandeling stond geagendeerd op 12 september 2016 om 10.30 uur. De advocaat heeft om 10.25 uur de rechtbank gebeld met de mededeling dat hij zich per abuis bij de rechtbank Rotterdam had gemeld en dat hij onderweg was naar de rechtbank Den Haag. Toen hij zich rond 11.05 uur meldde bij de rechtbank Den Haag, deelde de bode hem mede dat de zitting al was geëindigd. De kantonrechter heeft verzoeker tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat zijn vordering zou worden afgewezen en heeft voorts –ten onrechte- medegedeeld dat hij met terugwerkende kracht hogere partneralimentatie zou moeten betalen aan belanghebbende als zijn vordering zou worden toegewezen. Door niet te wachten met de mondelinge behandeling tot de advocaat aanwezig was en door het doen van voormelde uitlatingen heeft de kantonrechter de schijn van partijdigheid gewekt.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter berust niet in het wrakingsverzoek. De bode heeft hem voorafgaand aan de zitting medegedeeld dat de advocaat van verzoeker zich bij de verkeerde rechtbank had gemeld. De bode vertelde niet welke rechtbank dat was noch dat de advocaat verwachtte er spoedig te zijn. Ook was niet om aanhouding verzocht. Daarop is hij met de mondelinge behandeling begonnen. Gelet op de inhoud van het echtscheidingsconvenant heeft hij verzoeker medegedeeld dat hij geen sterke zaak had. Hij heeft daaraan toegevoegd dat als zijn vordering wel zou worden toegewezen, hij er rekening mee moest houden dat belanghebbende dan zou compenseren door hogere alimentatie te vragen. Hieruit blijkt niet de schijn van vooringenomenheid.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat het voor risico van verzoeker komt dat zijn advocaat niet op het voor de mondelinge behandeling voorgeschreven tijdstip bij de rechtbank Den Haag aanwezig was. Door de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van de advocaat te laten plaatsvinden, blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer onder de gegeven omstandigheden geen (schijn van) vooringenomenheid.
5.4.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 12 september 2016 blijkt dat de kantonrechter verzoeker heeft geadviseerd de procedure in te trekken en voor de rest een regeling met de deurwaarder te treffen, omdat in het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben. Zowel deze uitlating als hetgeen de kantonrechter heeft opgemerkt over de consequenties voor de partneralimentatie betreft een voorlopig oordeel van de kantonrechter. Dat dit voorlopig oordeel niet in het voordeel van verzoeker was, leidt er niet toe dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt.
5.5.
Gelet op vorenstaande zal het verzoek tot wraking van de kantonrechter worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a mr. H. Durdu;
• de belanghebbende p/a mr. J.B. Peters;
• de kantonrechter mr. R.J. ter Kuile.
Deze beslissing is gegeven door mr. O. van der Burg, mr. K.M. Braun en mr. H.W. Vogels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Stikvoort-Ydema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2016.