ECLI:NL:RBDHA:2016:16697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/18152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet reageren op een verzoek om opvang door de gemeente Amsterdam in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 29 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man van Somalische nationaliteit en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.G. Fischer, had een verzoek om opvang ingediend, maar de gemeente had dit verzoek niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank ontving het beroepschrift van eiser op 12 augustus 2016, waarna verweerder een verweerschrift indiende. De zitting vond plaats op 8 november 2016.

De rechtbank overwoog dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had en dat het niet reageren op zijn verzoek om opvang niet gelijkgesteld kan worden met een feitelijke handeling in de zin van artikel 72, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat het uitblijven van een reactie van verweerder een feitelijke handeling was, waartegen bezwaar openstond. De rechtbank verwierp deze stelling, omdat er geen handeling was verricht die de gemeente kenbaar maakte hoe zij op het verzoek van eiser wilde reageren.

Daarnaast deed eiser een beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/18152
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 november 2016 in de zaak tussen
[de man],
geboren op [geboortedatum] 1980, van Somalische nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde mr. E.T. 't Jong).

Procesverloop

Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij besluit van – naar de rechtbank begrijpt – 3 augustus 2016 (het bestreden besluit) niet ontvankelijk verklaard.
Op 12 augustus 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser is op enig moment Nederland ingereisd. Hij heeft geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland. Bij brief van 19 mei 2016 heeft eiser verweerder verzocht om opvang. Op 7 juli 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ontvangen.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft – samengevat – overwogen dat geen beslissing is genomen na eisers verzoek, zodat geen bezwaar kon worden gemaakt.
2. Eiser stelt in beroep – samengevat – dat het niet reageren van verweerder op zijn verzoek een feitelijke handeling van verweerder is. Tegen die feitelijke handeling staat bezwaar open, aldus eiser.
3.1.
Eiser heeft verder een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd.
3.2.
Gelet hierop en wat de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eiser hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
4. Verweerder biedt voorzieningen aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Die voorzieningen staan beschreven in het Programma Vreemdelingen. In de uitspraak van 29 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1783) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een oordeel gegeven over dit Programma Vreemdelingen. De Afdeling overweegt onder meer dat de reactie van verweerder aangaande een verzoek om voorzieningen uit het Programma Vreemdelingen een feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is. Voorts volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat onder een feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt verstaan een jegens de betreffende vreemdeling als zodanig verrichtte, rechtens relevante handeling.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder geen reactie op het verzoek van eiser heeft gegeven. In geschil is de vraag of het niet geven van een reactie gelijk kan worden gesteld met feitelijk handelen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Omdat verweerder niet heeft gereageerd, is geen handeling verricht waarmee verweerder kenbaar heeft gemaakt hoe hij wil handelen op het verzoek van eiser. Daar komt bij dat in de Algemene wet bestuursrecht of de Vw 2000 niets is geregeld over situaties die gelijk moeten worden gesteld met een feitelijke handeling, zoals het uitblijven van een feitelijke handeling. De beroepsgrond faalt.
6. Dit neemt niet weg dat er een verzoek van eiser ligt waar verweerder nog niet inhoudelijk op heeft gereageerd in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's‑Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.