ECLI:NL:RBDHA:2016:16696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16/12526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot vrijheidsbeperkende locatie geweigerd wegens onvoldoende medewerking aan vertrek uit Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Somalische vrouw, eiseres, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiseres had verzocht om opvang in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) in Ter Apel, maar haar verzoek werd op 13 april 2016 afgewezen. Verweerder stelde dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat zij bereid was mee te werken aan haar vertrek uit Nederland. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard bij besluit van 31 mei 2016. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 8 november 2016 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat zij wel degelijk bereid was om mee te werken aan haar vertrek, maar verweerder betwistte dit en stelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij actief werkte aan haar terugkeer naar Somalië. De rechtbank oordeelde dat verweerder de toegang tot de VBL mocht weigeren, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bereid was om mee te werken aan haar vertrek. De rechtbank wees ook het beroep van eiseres op betalingsonmacht toe, waardoor zij geen griffierecht hoefde te betalen.

De rechtbank concludeerde dat de weigering van de toegang tot de VBL niet in strijd was met de mensenrechten, en dat de eisen die verweerder stelde voor toegang tot de VBL gerechtvaardigd waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/12526
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 november 2016 in de zaak tussen
[de vrouw],
geboren op [geboortedatum] 1982, van Somalische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. W.G. Fischer),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Op 13 april 2016 (de feitelijke handeling) heeft verweerder geweigerd eiseres op te vangen in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) in Ter Apel. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 31 mei 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 8 juni 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2016. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is op enig moment Nederland ingereisd. Zij heeft geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland. Op 8 april 2016 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder verzocht om onderdak in de VBL. Op 13 april 2016 heeft eiseres zich bij de VBL gemeld en verweerder verzocht om opvang. Eiseres heeft hierbij gesproken met een regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek. Uit dit gesprek is niet gebleken dat eiseres mee wilde werken aan zijn vertrek. Eiseres is hierop de toegang geweigerd.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat om toegang te krijgen tot de VBL eiseres dient aan te tonen dat zij actief en volledig wil werken aan haar vertrek of zelfstandig heeft geprobeerd documenten te bemachtigen om haar vertrek te realiseren. De Somalische autoriteiten zijn bereid om vervangende documenten te verstrekken aan onderdanen die vrijwillig willen terugkeren. Van eiseres mag dan ook worden verlangd dat zij aan de Somalische autoriteiten verklaart dat zij vrijwillig wil terugkeren. Ten aanzien van eiseres is niet gebleken dat zij bereid was om terug te keren naar haar land van herkomst. Evenmin is gebleken dat zij medewerking heeft verleend of wenste te verlenen aan terugkeer naar het land van herkomst. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat hij kan worden toegelaten in een ander land dan het land van herkomst. Eiseres voldoet daarom niet aan de eisen voor toelating tot de VBL, aldus verweerder.
2. Eiseres stelt in beroep – samengevat – dat verweerder haar niet de toegang tot de VBL had mogen weigeren. Eiseres heeft duidelijk verklaard mee te willen werken aan haar vertrek. Eiseres is de toegang geweigerd omdat zij geen zicht op vertrek binnen twaalf weken heeft.
3.1.
Eiseres heeft verder een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiseres heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd.
3.2.
Gelet hierop en wat de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eiseres hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3415) volgt het volgende. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf kunnen zich tot verweerder wenden voor opvang in een VBL. Aan deze toelating mag verweerder de eis stellen dat de vreemdeling mee dient te werken aan zijn vertrek. Voorts volgt daaruit dat het gevolg van een eventuele weigering, namelijk de toegangsweigering tot de VBL, in beginsel voor risico van de vreemdeling komt. Ook is in een VBL medisch noodzakelijke zorg voorhanden.
5. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat indien eiseres geloofwaardig verklaart om mee te willen werken aan haar vertrek, zij wordt toegelaten tot de VBL. Indien het terugkeer betreft naar Somalië heeft verweerder voorts toegelicht dat de terugkeer geregeld kan worden indien eiseres een document ondertekent waaruit haar vrijwillig vertrek blijkt, zodat deze aan de ambassade kan worden overgelegd. De ambassade stelt dit namelijk als eis voor het afgeven van reisdocumenten.
6. De rechtbank overweegt dat eiseres haar stelling dat zij wel wil terugkeren en dat verweerder haar dus ten onrechte de toegang heeft geweigerd, niet nader heeft onderbouwd. Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting is gesteld, is niet aannemelijk geworden dat eiseres ook daadwerkelijk wil terugkeren. Verweerder heeft haar dan ook de toegang tot de VBL mogen weigeren.
7. Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat sprake is van discrepantie tussen de Leidraad Terugkeer en Vertrek, versie 6.0, van 16 januari 2015 en de jurisprudentie van de Afdeling als onder 4 genoemd. Volgens eiseres stelt verweerder met de eis dat binnen twaalf weken het vertrek gerealiseerd moet zijn, zwaardere eisen dan volgt uit de uitspraak van de Afdeling. De rechtbank komt echter aan beantwoording van deze vraag niet toe, omdat verweerder eiseres al de toegang tot de VBL mocht weigeren omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij mee wil werken aan haar vertrek.
8. Eiseres voert voorts aan dat het weigeren van toelating tot de VBL in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke vrijheden (IVBPR). De rechtbank volgt deze stelling niet en wijst hiertoe op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 28 juli 2016 in de zaak Hunde tegen Nederland (17931/16 (dec.), ECLI:CE:ECHR:2016:0705DEC001793116). Aangezien artikel 7 van het IVBPR dezelfde bescherming biedt als artikel 3 van het EVRM, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op dit artikel ook niet kan slagen.
9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: JK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's‑Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.