5.5.1.Voor een ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO moet, naast een duurzame verstoorde verhouding tussen partijen, binnen het gezagsbereik van verweerder geen andere passende functie beschikbaar zijn. In het voornemen van het ontslag heeft verweerder zich onder verwijzing naar het bij het voornemen gevoegd “Overzicht stand van zaken vacatures 2015” op het standpunt gesteld dat er geen andere passende functies beschikbaar zijn en dat deze niet op korte termijn worden verwacht.
5.5.2.De rechtbank overweegt dat sprake is van een langdurig dienstverband van meer dan veertien jaar bij verweerder en diens rechtsvoorganger. Niet in geschil is dat eiser – in ieder geval voorafgaand aan de in 2014 ontstane problemen – altijd goed heeft gefunctioneerd. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder tussen het gesprek op 1 december 2014, waarin duidelijk werd dat de problemen in de samenwerking tussen eiser en zijn collega’s nog niet waren opgelost, en de ‘ontploffing’ van eiser in augustus 2015, derhalve driekwart jaar, zich terughoudend heeft opgesteld en zich niet actief heeft ingezet om de onderlinge verhoudingen te verbeteren. Mede bezien in het licht van voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende inspanningen heeft verricht een andere passende functie voor eiser te vinden. De verwijzing van verweerder naar het bij het voornemen gevoegd overzicht met vijf vacatures die in augustus/september 2015 beschikbaar waren, acht de rechtbank onvoldoende. Gesteld noch gebleken is dat verweerder eerder bezien heeft of eiser naar een passende functie kon worden overgeplaatst terwijl dit van verweerder wel verwacht had mogen worden nu de problemen reeds geruime tijd bij verweerder bekend waren. Verder heeft verweerder de lijst met vacatures niet aan eiser verstrekt en is hij niet met eiser in overleg getreden om de mogelijkheden van een andere passende functie te bespreken. Evenmin heeft verweerder eiser voorafgaand aan het ontslag een redelijke termijn gegeven zelf te zoeken naar een andere functie binnen of buiten de gemeente.
5.5.3.Aangezien verweerder onvoldoende inspanningen heeft verricht een andere passende functie voor eiser te vinden, heeft verweerder niet voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan het verlenen van ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO. Verweerder was dus niet bevoegd om over te gaan tot verlening van het ontslag. Het ontslag is derhalve onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt.
6. Het beroep, voor zover gericht tegen het ontslag, is gegrond.
7. Verweerder heeft aan eiser reeds een vergoeding aangeboden van € 16.088,63 bruto. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij in maart/april 2016 via een uitzendbureau is gedetacheerd bij de gemeente Zoeterwoude, en dat hij sinds mei 2016 een vast dienstverband heeft bij die gemeente. Eiser vervult aldaar een vergelijkbare functie als hij bij verweerder vervulde en ontvangt een bezoldiging die bijna even hoog is als de bezoldiging die hij bij verweerder ontving. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij niet meer terug wil keren naar zijn oude functie bij verweerder. De rechtbank stelt vast dat de onenigheid tussen eiser en verweerder derhalve niet ziet op herstel van het dienstverband, maar met de met het ontslag samenhangende vergoeding. Zoals in rechtsoverweging 5.5.3. is overwogen, is het ontslag onrechtmatig. Indien eiser verweerder zal verzoeken om vergoeding van eventuele schade die is voortgevloeid uit het onrechtmatige besluit, is het aan partijen om met elkaar in gesprek te gaan om de hoogte daarvan vast te stellen.
8. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.488,- (1 punt voor het tegen het primaire ontslagbesluit gerichte bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals eiser verzoekt, krachtens artikel 8:72, zesde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt indien of zolang verweerder niet aan de uitspraak voldoet, nu de uitspraak niet inhoudt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen of een andere handeling moet verrichten.