In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 november 2016, wordt de aanvraag van eiseres, een Peruaanse vrouw, tot afgifte van een verblijfsdocument afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres wenst verblijf bij haar echtgenoot, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij samen met haar echtgenoot ten minste zes maanden in een andere EU-lidstaat heeft verbleven, waar zij gezinsleven heeft opgebouwd, en dat zij vervolgens samen met hem naar Nederland is teruggekeerd. De rechtbank stelt vast dat er in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geen basis is voor de door de staatssecretaris gehanteerde termijn van zes maanden. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heropent het onderzoek en geeft de staatssecretaris de gelegenheid om het geconstateerde gebrek te herstellen door een nieuw besluit op bezwaar te nemen of het bestreden besluit aan te vullen. De rechtbank stelt termijnen vast voor het herstel van het besluit en de mogelijkheid voor eiseres om haar zienswijze naar voren te brengen. De uitspraak benadrukt de rechten van EU-burgers en hun familieleden op basis van het VWEU en de Verblijfsrichtlijn.