Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
enzich daarmee aan de tenuitvoerlegging in de lidstaat van veroordeling heeft onttrokken.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser, een Nederlander die in België is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. Eiser vordert de beëindiging van zijn detentie en een voorschot op schadevergoeding van € 80,-- per dag dat zijn detentie voortduurt. De achtergrond van de zaak betreft de strafovername van een gevangenisstraf die door het Hof van Beroep Antwerpen is opgelegd. Eiser stelt dat zijn instemming met de erkenning en tenuitvoerlegging van de Belgische straf in Nederland vereist is, en dat deze instemming ontbreekt. De Staat heeft echter besloten de Belgische straf in Nederland ten uitvoer te leggen, waarbij de minister zich baseerde op een eerdere beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die stelde dat eiser zijn vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had.
De mondelinge behandeling vond plaats op 13 december 2016, en op 16 december 2016 is het vonnis gewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat, hoewel eiser geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, hij eerder geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van de minister om de Belgische straf te erkennen. De voorzieningenrechter concludeert dat eiser impliciet zijn instemming heeft gegeven door zijn gedrag en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de instemming van eiser niet vereist was op grond van de WETS. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.