ECLI:NL:RBDHA:2016:1662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
15/14704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op basis van mensenhandel en de afwijzing van de aanvraag tot wijziging in niet-tijdelijke humanitaire gronden

In deze zaak hebben eiseres 1 (moeder) en eiseres 2 (dochter) afzonderlijk beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij hun bezwaarschriften tegen de intrekking van hun verblijfsvergunningen kennelijk ongegrond zijn verklaard. Eiseres 1, geboren in 1988 en van Nigeriaanse nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning op basis van de B9-regeling, die was ingetrokken omdat zij niet meer voldeed aan de voorwaarden. Eiseres 2, geboren in 2012, had een verblijfsvergunning onder de beperking van gezinshereniging bij haar moeder. De rechtbank heeft op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in deze zaken, waarbij de beroepen ongegrond zijn verklaard.

De rechtbank overweegt dat eiseres 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is van mensenhandel, ondanks haar aangifte van 12 februari 2013. De verklaringen van eiseres zijn volgens de rechtbank summier en tegenstrijdig, en er zijn geen bijzondere individuele omstandigheden die rechtvaardigen dat zij Nederland niet kan verlaten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden de verblijfsvergunning heeft ingetrokken en de aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning heeft afgewezen. Eiseres 2's verblijf is volledig afhankelijk van dat van eiseres 1, waardoor ook haar beroep ongegrond is verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 15/14704 en 15/14711
V-nummers: [V-nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 februari 2016 in de zaak tussen
[naam1] , eiseres 1, en
[naam2] , eiseres 2,
gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Eiseres 1 (moeder) en eiseres 2 (dochter) hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 8 juli 2015 (hierna: de bestreden besluiten) waarbij hun bezwaarschriften kennelijk ongegrond zijn verklaard.
Verweerder heeft op 26 januari 2016 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van beide beroepen ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2016. Eiseressen en hun gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het beroep van eiseres 1 met kenmerk AWB 15/14704
1. Eiseres 1 is geboren op [geboortedag1] 1988 en bezit de Nigeriaanse nationaliteit. Zij heeft op 12 februari 2013 aangifte gedaan van het misdrijf genoemd in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (mensenhandel). Bij besluit van 28 maart 2013 is aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de zogenaamde B9-regeling toegekend met ingang van 12 februari 2013, laatstelijk verlengd tot 12 februari 2015. Bij beslissing van 28 januari 2015 van de officier van justitie is de strafzaak geseponeerd.
2. Op 16 december 2014 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning. Op 10 februari 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van haar vergunning in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Bij besluit van 23 april 2015 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen en tevens de aan eiseres verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken per 28 januari 2015. Hiertegen heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de verleende verblijfsvergunning is ingetrokken en haar aanvraag om verlenging van deze vergunning is afgewezen, omdat eiseres sinds 28 januari 2015 niet langer aan de voorwaarden van het verblijfsdoel voldoet. Verweerder heeft voorts overwogen dat de aanvraag tot wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning in ‘niet-tijdelijk humanitair’ terecht is afgewezen nu eiseres niet voldoet aan het paspoortvereiste en evenmin is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan van haar niet kan worden gevergd dat zij Nederland verlaat.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het relaas van eiseres over de wijze waarop zij slachtoffer van mensenhandel is geworden, niet aannemelijk is, omdat haar verklaringen blijkens het proces-verbaal van aangifte van 12 februari 2013 summier, tegenstrijdig en vaag zijn, onder meer, over de vermeende dader, de plaatsen waar zij heeft verbleven en de wijze waarop zij is ontsnapt. Dat de vermeende dader er belang bij zou hebben om bewust informatie voor haar achter te houden, acht verweerder onvoldoende verklaring voor de omstandigheid dat eiseres zo weinig concreet, eenduidig en gedetailleerd heeft kunnen verklaren over haar reis vanuit Nigeria naar Italië, de periode van vier jaren waarin eiseres naar eigen zeggen van haar vrijheid was beroofd en was aangezet tot het terugbetalen tot een schuld van € 100.000,- , haar verblijf in Nederland, en hoe zij vervolgens bij de politie is terechtgekomen.
Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij is aangewezen op hulp bij sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst. Aan de door eiseres gestelde vrees voor besnijdenis van haar dochter bij terugkeer, kan geen overwegende waarde worden toegekend, nu het mensenhandelrelaas niet aannemelijk is. Hiertoe kan eiseres een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen, aldus verweerder.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het mensenhandelrelaas door verweerder ten onrechte niet aannemelijk is bevonden. Zij heeft in bezwaar gemotiveerd aangegeven waarom zij over bepaalde aspecten van haar relaas niet gedetailleerder heeft kunnen verklaren. Ten onrechte heeft verweerder nagelaten haar hierover nader in bezwaar te horen. Verweerder heeft de bijzondere omstandigheden van eiseres onvoldoende in zijn beoordeling betrokken. Gelet op haar gestelde vrees voor represailles en de vrees voor de gedwongen besnijdenis van haar dochter kan van haar niet worden verwacht dat zij naar Nigeria afreist om daar een paspoort aan te vragen, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Niet in geschil is dat verweerder op goede gronden is overgegaan tot intrekking van de B9-verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat verweerder geweigerd heeft de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning te verlengen.
6. In geschil is of verweerder de aanvraag van eiseres tot het wijzigen van haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op goede gronden heeft afgewezen.
7. Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), onder de beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling die wegens bijzondere individuele omstandigheden naar het oordeel van verweerder blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Deze bepaling is nader uitgewerkt in beleidsregels, die neergelegd zijn in paragraaf B9/12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Volgens paragraaf B9/12 van de Vc verleent verweerder een verblijfsvergunning als een vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.
8. Ter beoordeling staat derhalve of van eiseres op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, van eiseres niet kan worden gevergd dat zij Nederland verlaat.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de onder 3. weergegeven motivering terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar relaas over haar gestelde mensenhandel niet aannemelijk heeft gemaakt. Het is immers aan eiseres om haar relaas aannemelijk te maken. Nu eiseres niet beschikt over een geldig paspoort en niet gebleken is dat zij daarvoor niet naar Nigeria zou kunnen gaan, heeft verweerder de aanvraag tot wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning reeds mogen afwijzen omdat niet voldaan wordt aan het paspoortvereiste.
10. Nu eiseres haar relaas over haar gestelde mensenhandel niet aannemelijk heeft gemaakt, kan zij bovendien daarom niet op grond van artikel B9/12 van de Vc 2000 in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd krachtens artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vb 2000. Hetgeen zij in beroep overigens heeft aangevoerd over bijzondere individuele omstandigheden die haars inziens meebrengen dat van haar niet kan worden gevergd dat zij Nederland verlaat, behoeft in dit verband geen bespreking (vergelijk de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3803).
11. Eiseres voert tot slot in beroep aan dat verweerder haar in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord.
12. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Gezien de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan, zodat de beroepsgrond faalt.
13. Het beroep van eiseres 1 is derhalve ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Het beroep van eiseres 2 met kenmerk AWB 15/14711
15. Eiseres 2 is geboren op [geboortedag2] 2012 en is van onbekende nationaliteit. Aan haar is met ingang van 5 juli 2013 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “gezinshereniging bij ouder C.A. Iguma” verleend. Deze vergunning is laatstelijk verlengd tot 12 februari 2015. Op 16 december 2014 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning. Bij besluit van 23 april 2015 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit is het bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt:
16. De rechtbank stelt vast dat het verblijf van eiseres 2 volledig afhankelijk is van het verblijf van eiseres 1. Het beroep van eiseres 1 is heden ongegrond verklaard.
17. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres 2 eveneens ongegrond is.
18. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.