ECLI:NL:RBDHA:2016:16610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
AWB 16_22804 en 16_22806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring asielaanvraag in verband met asielstatus in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiseres, die afkomstig is uit Nigeria. Eiseres heeft aangevoerd dat haar aanvraag niet niet-ontvankelijk verklaard had mogen worden, omdat zij verwikkeld is in een mensenhandelnetwerk in Nigeria en Italië haar geen bescherming kan bieden. De rechtbank overweegt echter dat, gezien de asielvergunning die eiseres in Italië heeft, haar betoog niet kan slagen. Eiseres heeft eerder succesvol bescherming van de Italiaanse autoriteiten ingeroepen en verblijft sinds 2008 met een asielvergunning in Italië. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat Italië haar en haar zoon bij terugkeer niet volgens de geldende beginselen zal behandelen. Eiseres heeft ook niet kunnen onderbouwen dat zij een sterkere band met Nederland heeft dan met Italië, aangezien zij pas sinds september 2016 in Nederland verblijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is mondeling gedaan, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak op het beroep, maar niet tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/22804 (beroep)
AWB 16/22806 (voorlopige voorziening)
V-nummers: [volgnummer] + [volgnummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken van 27 oktober 2016 in de zaak tussen
[de vrouw],
geboren op [geboortedatum] 1983, van Nigeriaanse nationaliteit, eiseres/verzoekster, hierna te noemen: eiseres
mede namens haar minderjarige kind
[naam kind],
geboren op [geboortedatum] 2013, van Nigeriaanse nationaliteit
(gemachtigde mr. K. Benchaïb),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2016. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter/rechtbank (hierna te noemen: rechtbank) onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/22804,
verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 16/22806, wijst het verzoek af.

Motivering

1. Verweerder heeft bij besluit van 6 oktober 2016 de asielaanvraag van eiseres van 27 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in samenhang met artikel 3.106a, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Verweerder heeft hieraan feitelijk ten grondslag gelegd dat eiseres en haar zoon een asielvergunning in Italië hebben.
2. Eiseres voert aan dat zij bij terugkeer naar Italië te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank vat deze beroepsgrond als volgt op, namelijk dat eiseres door de Italiaanse autoriteiten niet overeenkomstig de in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 genoemde beginselen zal worden behandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat dat eiseres en haar zoon in ieder geval sinds 2008 in het bezit zijn van een Italiaanse verblijfsvergunning, die meermalen is verlengd, laatstelijk tot 14 oktober 2017. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2279), van oordeel dat reeds vanwege het feit dat eiseres bij terugkeer naar Italië in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning, niet de conclusie kan worden getrokken dat eiseres en haar zoon niet overeenkomstig de in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 genoemde beginselen zullen worden behandeld. Voorts kan uit de door eiseres overgelegde stukken niet de conclusie worden getrokken dat ondanks de asielstatus van eiseres en haar zoon in Italië, desalniettemin een risico voor haar bestaat op een behandeling in strijd met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 bij terugkeer naar Italië. Bovendien heeft eiseres zelf verklaard dat zij eerder succesvol de bescherming van de Italiaanse autoriteiten heeft kunnen inroepen. Tot slot overweegt de rechtbank dat, nog daargelaten dat eiseres haar medische situatie niet heeft onderbouwd, niet blijkt dat in Italië voor eiseres geen medische voorzieningen aanwezig zijn waar zij zich toe zou kunnen wenden.
3. Eiseres voert verder aan dat zij een sterkere band met Nederland heeft dan met Italië en betoogt dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 10 augustus 2016, is reeds omdat eiseres en haar zoon een asielvergunning hebben in Italië voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000. De rechtbank is van oordeel dat reeds hierom de beroepsgrond niet slaagt. Bovendien blijkt uit het dossier dat eiseres in ieder geval al sinds 2008 in Italië en pas sinds september 2016 in Nederland verblijft, zodat gelet daarop ook niet aannemelijk is dat zij geen band met Italië maar met Nederland zou hebben.
4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat is voldaan aan de voorwaarden tot niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiseres en haar zoon op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.106a, eerste en tweede lid, van het Vb 2000.
5. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. N. Vreede
mr. N.M. van Waterschoot
griffier
rechter, tevens voorzieningenrechter
afschrift verzonden op:
Conc.: NV
D: C
VK

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.