ECLI:NL:RBDHA:2016:16572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
16 / 19344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de middelen van referent in het kader van gezinshereniging en het middelenvereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 december 2016, is het beroep van eisers gegrond verklaard. Eisers, twee minderjarige kinderen van Nigeriaanse nationaliteit, hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel gezinshereniging. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie niet voldoende was aangetoond en niet voldaan zou zijn aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder de middelen van referent ten onrechte niet heeft beoordeeld aan de hand van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dit artikel stelt dat lidstaten kunnen verlangen dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te doen op sociale bijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en dat de beoordeling van de middelen van referent niet correct is uitgevoerd. Hierdoor is het bestreden besluit vernietigd en is verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook heeft geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eisers moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/19344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2016 in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser 1

[eiser 2], eiser 2
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. I.K. Kolev),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F.M. Saive).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eisers ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Bij besluit van 8 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedag] 2003 en [geboortedag] 2001. Beiden hebben de Nigeriaanse nationaliteit. Referent stelt de vader van eisers te zijn en hij heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 26 januari 2016 heeft de gemachtigde van referent voor eisers voornoemde aanvraag ingediend.
2. Bij de totstandkoming van het bestreden besluit heeft verweerder meegewogen dat referent de familierechtelijke relatie met eisers niet heeft aangetoond door middel van gelegaliseerde (kopieën) van de geboorteaktes van eisers. Evenmin heeft referent aangetoond dat hij aan het middelenvereiste voldoet.
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren aan dat verweerder niet om gelegaliseerde geboorteaktes heeft gevraagd. Voorst heeft verweerder miskend dat ten aanzien van het middelenvereiste richtlijn 2003/86 EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) rechtstreeks van toepassing is. De vraag of referent voldoet aan het middelenvereiste dient derhalve niet te worden getoetst aan de vraag of referent zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, maar aan de hand van het criterium of hij stabiele en regelmatige inkomsten heeft die maken dat hij (en zijn gezin) geen beroep op het bijstandsstelsel van de staat hoeven te doen. Door zijn werk als ondernemer, zijn dienstverband bij ICS en zijn werkzaamheden via Randstad voldoet referent hier aan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 2p, eerste lid, en artikel 2q, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een mvv worden verleend indien de vreemdeling aantoont te voldoen aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning en kan een mvv worden geweigerd indien niet voldaan is aan die voorwaarden.
Ingevolge artikel 3.13, eerste lid 16, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met verblijf als familie- of gezinslid verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
Blijkens het bepaalde in de artikelen 3.14 en 3.15 van het Vb kan een dergelijke vergunningen worden verleend aan de minderjarige biologische kinderen van de hoofdpersoon.
Blijkens het bepaalde in artikel 3.22 van het Vb is hiervoor wel vereist dat de hoofdpersoon zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Wanneer sprake is van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan wordt vervolgens nader uitgewerkt in artikel 3.73, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), artikel 3.74, eerste lid, van het Vb en artikel 3.20 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).
6. Ten aanzien van de vraag of verweerder de bestaansmiddelen van referent terecht heeft getoetst aan de hand van de bovenbedoelde regelgeving overweegt de rechtbank het volgende.
7. Ingevolge het bepaalde in artikel 1 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is het doel van deze richtlijn de voorwaarden te bepalen voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging door onderdanen van derde landen die wettig op het grondgebied van de lidstaten verblijven. In de onderhavige zaak staat vast dat referent (de hoofdpersoon) de Nederlandse nationaliteit heeft. Hij valt derhalve in beginsel niet onder de reikwijdte en doelstellingen van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Zijn gestelde kinderen hebben de Nigeriaanse nationaliteit. Ingevolge artikel 3, derde lid van de Gezinsherenigingsrichtlijn is de richtlijn evenmin van toepassing op gezinsleden van een burger van de Unie.
8. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2010, C-578/08, Chakroun, (ECLI:EU:C:2010:117; hierna: Chakroun), heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 17 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4650) echter een uitspraak gewezen over het middelenvereiste in relatie tot de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Hierin heeft de Afdeling geoordeeld dat het in artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb gestelde inkomensvereiste op zowel Nederlanders als vreemdelingen van toepassing is. Uit Chakroun volgt volgens de Afdeling immers dat het inkomensvereiste, zoals dat in de nationale wetgeving is vastgelegd, is ingevuld aan de hand van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De bedoeling hiervan was om te verzekeren dat gezinshereniging met een Nederlander (een interne situatie) en de gezinshereniging met een vreemdeling (een door Unierecht beheerste situatie) gelijk zou worden behandeld. Aldus is vorenbedoelde Unierechtelijke bepaling rechtstreeks en onvoorwaardelijk van toepassing op deze interne situatie.
Dit komt er volgens de Afdeling op neer dat artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c van de richtlijn van overeenkomstige toepassing is op het in artikel 3.22, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb gestelde inkomensvereiste in de situatie van gezingsherenging met een Nederlander.
In de uitspraak van 7 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3897) heeft de Afdeling deze lijn voortgezet ten aanzien van het inburgeringsvereiste.
9. Het bovenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat verweerder in de onderhavige zaak de middelen van referent ten onrechte niet heeft beoordeeld aan de hand van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Hierin is bepaald dat de lidstaten kunnen verlangen dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten dienen daartoe de aard en de regelmaat van deze inkomsten te beoordelen en kunnen rekening houden met de nationale minimumlonen en pensioenen, evenals met het aantal gezinsleden. Nu verweerder een ander toetsingskader heeft gebruikt slaagt de hiertegen ingebrachte beroepsgrond.
10. Dit brengt de rechtbank bij de geboorteaktes van beide eisers.
11. Nu de beroepsgrond ter zake van het middelenvereiste slaagt behoeft het gestelde omtrent de geboorteaktes in beginsel niet meer te worden besproken. In het kader van de (zoveel mogelijke) finale geschillenbeslechting merkt de rechtbank hieromtrent echter nog het volgende op. Volgens verweerder zijn geen gelegaliseerde aktes ingediend. Eisers hebben ter zitting - in aanvulling op hun eerdere standpunt - aangevoerd dat de ingediende kopieën van de geboorteaktes wel gelegaliseerd zijn, en wel door middel van reliëfstempels. Nu partijen van mening verschillen over de status van de kopieën ligt het in de rede dit te laten verifiëren en eisers (zo nodig) alsnog in de gelegenheid te stellen gelegaliseerde kopieën in te dienen.
12. Het beroep is gegrond. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak zo snel mogelijk een nieuw besluit te nemen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 496,- en een wegingsfactor 1). Nu niet is gebleken dat aan eisers een toevoeging is verleend, dient dit bedrag aan eiseres te worden betaald.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.C. Smeets, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27-12-2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.