In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2002 en 2003. De eiser had verzoeken ingediend om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de Belastingdienst, welke verzoeken door de inspecteur op 30 november 2015 waren afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarschriften van de eiser tegen de aanslagen zijn ingediend vóór 1 oktober 2009, waardoor de dwangsomregeling niet van toepassing is. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de verzoeken om dwangsom terecht was en dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De eiser was niet benadeeld door het ontbreken van een hoorzitting, aangezien dit niet tot een ander besluit had kunnen leiden. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.