ECLI:NL:RBDHA:2016:16455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
5356024 RP VERZ 16-50633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot afgifte van een bevelschrift ex artikel 237 lid 4 Rv ter voldoening van nakosten na vernietiging van een vonnis

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 16 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot afgifte van een bevelschrift ex artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het verzoek is ingediend door [verzoeker], vertegenwoordigd door Van Houwelingen & Partners Gerechtsdeurwaarders, tegen [verweerster], die niet is verschenen. Het verzoek betreft de voldoening van nakosten naar aanleiding van een eerder vonnis van de kantonrechter, dat op 24 september 2014 is uitgesproken en later door het gerechtshof te Den Haag is vernietigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoek van [verzoeker] niet-ontvankelijk is voor zover het is gebaseerd op het vernietigde vonnis, omdat de proceskostenveroordeling die aan de basis van het verzoek ligt, niet meer bestaat. De kantonrechter heeft zich ook onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek voor zover dit is gebaseerd op het arrest van het gerechtshof, aangezien dit verzoek bij het gerechtshof ingediend had moeten worden. De kantonrechter heeft [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [verweerster] op nihil zijn begroot. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen na een vernietiging van een vonnis en de rol van de verschillende rechtscolleges in het proces.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Zittingsplaats 's-Gravenhage
ae
Rep.nr.: 5356024 RP VERZ 16-50633
16 december 2016

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[verzoeker] ,wonende te [woonplaats] ,verzoekende partij,

gemachtigde: Van Houwelingen & Partners Gerechtsdeurwaarders,
tegen

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
niet verschenen.
Partijen worden in het hiernavolgende aangeduid als “ [verzoeker] ” en “ [verweerster] ”.

Procedure

1. Op 6 september 2016 is een verzoekschrift met producties ter griffie binnengekomen.
2. Op 25 november 2016 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is alleen H.J. Stol, werkzaam bij de gemachtigde van [verzoeker] , verschenen. [verweerster] is niet verschenen.

Feiten

3. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 24 september 2014 (hierna: het vonnis) heeft de kantonrechter te Den Haag [verweerster] veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van € 2.609,15, met de wettelijke rente over € 1.909,15 vanaf 15 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening en de proceskosten. Het toegewezen bedrag van € 2.609,15 bestond uit een hoofdsom van € 1.909,15 en € 700,- aan buitengerechtelijke kosten.
4. [verzoeker] heeft het vonnis op 13 oktober 2014 aan [verweerster] betekend en heeft in verband daarmee een bedrag van € 74,61 aan kosten gemaakt.
5. Op 7 november 2014 heeft [verzoeker] ten laste van [verweerster] beslag gelegd onder de Rabobank. De kosten van dat beslag bedragen € 236,39 (bestaande uit € 164,12 aan kosten van derdenbeslag, € 67,27 aan kosten overbetekening en € 5,- aan informatiekosten). Als gevolg van dat beslag is op 15 december 2014 het saldo van de bankrekening van [verweerster] bij Rabobank, € 1.571,97, aan de gemachtigde van [verzoeker] uitgekeerd.
6. Op 20 december 2014 is [verweerster] in hoger beroep gekomen tegen het vonnis.
7. Bij arrest van 24 november 2015 heeft het gerechtshof te Den Haag uitsluitend de door [verweerster] tegen de veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten gerichte grief gegrond verklaard. Het hof heeft het vonnis van 24 september 2014 vervolgens “met oog op de leesbaarheid en de eventuele executie” vernietigd en heeft, opnieuw rechtdoende, [verweerster] veroordeeld tot betaling van € 1.909,15, met de wettelijke rente daarover vanaf 15 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, de proceskosten in eerste aanleg en de kosten van het geding in hoger beroep.
8. Op 10 augustus 2016 is het arrest aan [verweerster] betekend. In dat exploot is aan [verweerster] medegedeeld dat [verzoeker] aanspraak maakt op vergoeding van € 311,- aan kosten van de betekening van het vonnis van 24 september 2014 en de met het beslag gemaakte kosten.
9. [verweerster] heeft het bedrag van € 311,- aan kosten niet aan [verzoeker] betaald.

Geschil

10. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot afgifte van een bevelschrift ex artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), inhoudende dat [verweerster] een bedrag van € 311,- aan nakosten aan [verzoeker] dient te voldoen.
11. Aan dat verzoek heeft [verzoeker] – naast hetgeen hiervoor onder de feiten is vermeld – ten grondslag gelegd dat door de vernietiging van het vonnis van 24 september 2014 onbedoeld de grondslag is komen te ontvallen aan de door [verzoeker] genomen executiemaatregelen. De kosten zijn volgens [verzoeker] , mede gelet op de in het arrest van het hof uitgesproken veroordeling, evenwel rechtmatig gemaakt. Indien het hof het vonnis van 24 september 2014 zou hebben bekrachtigd met uitzondering van hetgeen ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten was geoordeeld, zou een materieel gelijkluidend arrest zijn verkregen en zou het vonnis van 24 september 2014 een titel geven voor de inning van het bedrag van € 311,- aan executiekosten. [verzoeker] stelt aldus recht en belang te hebben bij afgifte van het verzochte bevelschrift.
12. [verweerster] heeft geen verweer gevoerd.

Beoordeling

13. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [verzoeker] niet in zijn verzoek worden ontvangen, althans is de kantonrechter onbevoegd om van het geschil kennis te nemen. De kantonrechter komt tot die conclusie op basis van het volgende.
14. Ingevolge artikel 237 lid 4 Rv worden de na de uitspraak ontstane kosten op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken, begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen. Weliswaar heeft de kantonrechter te Den Haag het vonnis gewezen naar aanleiding waarvan de door [verzoeker] gestelde kosten zijn gemaakt, maar bedoeld vonnis is nadien vernietigd door het hof. De proceskostenveroordeling op basis waarvan de kantonrechter het gevraagde bevelschrift zou moeten verlenen bestaat niet meer. Die proceskostenveroordeling is vervangen door de proceskostenveroordeling die door het hof is uitgesproken en mede ziet op de proceskosten in eerste aanleg. Uitsluitend de proceskostenveroordeling van het hof kan derhalve nog als basis dienen voor een bevelschrift als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv. Een verzoek om een dergelijk bevelschrift af te geven dient op grond van het bepaalde in artikel 237 lid 4 Rv, niet bij de kantonrechter te Den Haag, maar bij het gerechtshof Den Haag ingediend te worden.
15. De kantonrechter begrijpt het verzoek aldus dat [verzoeker] zijn verzoek tot de afgifte van het bevelschrift desondanks baseert op het vonnis van 24 september 2014 en zal [verzoeker] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Voor zover [verzoeker] zijn verzoek (mede) bedoeld heeft te baseren op het arrest van het hof, is de kantonrechter niet bevoegd.
16. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure.

Beslissing

De kantonrechter:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor zover dat haar grondslag vindt in het vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 24 september 2014;
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek voor zover dat haar grondslag vindt in het arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 november 2015;
veroordeeld [verzoeker] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Aldus gegeven en in het openbaar gesproken op 16 december 2016 door mr. A. Emmens, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.