ECLI:NL:RBDHA:2016:16386
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oekraïense vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De vreemdeling voerde aan dat de staatssecretaris in strijd met zijn eigen beleid had gehandeld door de aanvraag niet inhoudelijk te beoordelen, aangezien er al bij het aanmeldgehoor aanwijzingen waren dat de Dublinverordening van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de procedure ter vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat nog niet was afgerond en dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de vreemdeling voldoende was geïnformeerd over de mogelijkheid dat een andere lidstaat verantwoordelijk kon zijn voor zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die aanleiding gaven om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.