Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 3], [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 4] en [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 5], en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
(…). De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het op onjuiste gronden, overwogen dat de behandeling van het asielverzoek heeft plaatsgevonden. In zoverre faalt de grief.
2.5. In de Verordening zijn de criteria vastgesteld die in de procedure voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek moeten worden toegepast. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening dient deze procedure aan te vangen zodra het asielverzoek voor de eerste maal bij een lidstaat wordt ingediend. Hiervan uitgaande moet worden aangenomen dat de procedure voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek dient plaats te vinden voorafgaande aan de behandeling van het asielverzoek. De Afdeling vindt steun voor deze uitleg in de toelichting op artikel 4 van de Verordening bij het voorstel van de Europese Commissie van 26 juli 2001 (COM (2001) 447 definitief, www.eur-lex.europa.eu), waarin de Commissie te kennen heeft gegeven dat de procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, een ontvankelijkheidsprocedure zoals bedoeld in Richtlijn 2005/85 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus betreft, welke procedure vooraf gaat aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek en moet beginnen zodra dit verzoek wordt ingediend.
Voorts is uit de bepalingen van de Verordening niet af te leiden dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om de procedure voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid te doorlopen nadat reeds tot de behandeling van dat asielverzoek is overgaan. Een dergelijke mogelijkheid zou ook niet stroken met het in punt 4 van de preambule van de Verordening weergegeven uitgangspunt, dat snel moet kunnen worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedure voor het toekennen van de vluchtelingenstatus en de doelstelling om asielverzoeken snel te behandelen, niet te ondermijnen. Zoals het Hof van Justitie in het arrest van 6 november 2012, C-245/11, K. tegen Bundesasylamt, punten 48 en 49 (www.curia.europa.eu) heeft overwogen, mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten deze doelstelling niet in gevaar brengen.
Gelet op het voorgaande moet dan ook worden aangenomen dat, nu voorafgaande aan de intrekking van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning een behandeling van het asielverzoek heeft plaatsgevonden, niet meer de mogelijkheid bestaat om in het kader van die intrekking een andere lidstaat verantwoordelijk te stellen voor de behandeling van het asielverzoek.”