ECLI:NL:RBDHA:2016:16256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
AWB 16/28829, AWB 16/28830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2016 uitspraak gedaan in een procedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Weteling, een beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het bestreden besluit, genomen op 9 december 2016, verklaarde de opvolgende aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres verzocht tevens om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.

Tijdens de zitting op 21 december 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat de eerdere asielaanvraag van eiseres was afgewezen omdat de Italiaanse autoriteiten haar internationale bescherming hadden verleend. Eiseres voerde aan dat de termijn van de verstrekte verblijfsvergunning was verstreken en dat er onvoldoende garantie was voor hernieuwde bescherming. De rechtbank oordeelde dat de vertaling van de toezegging van de Italiaanse autoriteiten door verweerder correct was en dat er voldoende garanties waren voor verlenging van de internationale bescherming in Italië.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de minderjarige kinderen van eiseres, die de Nederlandse nationaliteit hebben, aanspraak kunnen maken op de nodige voorzieningen in Italië. Eiseres stelde dat uitzetting een schending zou zijn van de artikelen 3 van het EVRM en 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet opging, aangezien eiseres al internationale bescherming was toegezegd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/28829 (beroep) en AWB 16/28830 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 21 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres en verzoekster,

hierna te noemen: eiseres,
gemachtigde: mr. N. Weteling,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. F.M. Ticheler.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2016 (het bestreden besluit) is de opvolgende aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Op 10 december 2016 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening teneinde uitzetting hangende het beroep te voorkomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak en overweegt daartoe als volgt.
2. In rechte staat vast dat de eerdere asielaanvraag van eiseres is afgewezen omdat de autoriteiten van Italië haar internationale bescherming hebben verleend. In het kader van onderhavige aanvraag is aangevoerd dat de termijn van de verstrekte verblijfsvergunning is verstreken en dat er onvoldoende garantie is dat opnieuw bescherming zal worden verleend.
3. De rechtbank gaat allereerst in op de door verweerder verstrekte vertaling op hoofdlijnen van de toezegging van de autoriteiten van Italië van 8 september 2016. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit daarop heeft kunnen baseren. Door eiseres zijn geen aanknopingspunten naar voren gebracht die nopen tot twijfel aan de juistheid van de vertaling. De rechtbank is verder van oordeel dat artikel 4, eerste lid, van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen (Verdrag van Straatsburg, Trb. 1981/239) voldoende garantie biedt op verlenging van de internationale bescherming in Italië, nu verweerder binnen zes maanden na afloop van voornoemde verblijfsvergunning daarom heeft verzocht.
4. Ten aanzien van de beide minderjarige kinderen van eiseres, die de Nederlandse nationaliteit hebben, geldt het uitgangspunt dat zij tezamen met hun moeder aanspraak kunnen maken op de nodige voorzieningen in Italië. Eiseres stelt dat uitzetting een schending zou opleveren van de artikelen 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en beroept zich in dat kader op het arrest ‘Tarakhel’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 (zaaknummer 29217/12) en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 18 juli 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:8881). De rechtbank is van oordeel dat dit beroep niet opgaat, nu het in die zaken ging om Dublinclaimanten terwijl aan eiseres reeds internationale bescherming is toegezegd.
5. Aangaande het bandencriterium dat is neergelegd in artikel 3:106a, tweede en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is er door verweerder terecht op gewezen dat eiseres een verblijfsvergunning heeft gehad in Italië en nimmer in Nederland. De omstandigheid dat eiseres thans twee kinderen heeft in plaats van één leidt niet tot een ander oordeel, mede gelet op het feit dat beide kinderen een zeer jonge leeftijd hebben. Louter tijdsverloop kan dit niet anders maken, omdat eiseres na het besluit op haar eerste asielaanvraag de plicht had om het Nederlandse grondgebied te verlaten. Dat eiseres daaraan geen gevolg heeft gegeven en verweerder niet is overgegaan tot uitzetting, kan niet maken dat sterkere banden met Nederland zijn ontstaan.
6. Eiseres heeft gesteld dat verweerder ambtshalve had moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. Artikel 3:6a, tweede lid, van het Vb geeft verweerder daartoe immers geen bevoegdheid in het kader van aanvragen zoals de onderhavige. Dat artikel 8 van het EVRM rechtstreekse werking heeft maakt dat niet anders, reeds nu eiseres de mogelijkheid heeft om een aanvraag voor verblijf op reguliere gronden in te dienen in het kader waarvan de rechten die met dit artikel zijn gewaarborgd kunnen worden getoetst.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder conform het bepaalde in artikel 62a, derde lid, van de Vw aan eiseres onmiddellijk vertrek aangezegd. Wanneer feitelijke uitzetting aan de orde zou komen, bestaat de mogelijkheid voor eiseres om te verzoeken om tussenkomst van de rechter. Bij diens beoordeling zal vervolgens de kans van slagen van een aanvraag voor een reguliere vergunning kunnen worden betrokken.
8. Het beroep is ongegrond. Gelet daarop bestaat geen aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer AWB 16/28829:
 verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer AWB 16/28830:
 wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, binnen één week na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.