ECLI:NL:RBDHA:2016:16254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
Nl 16 3730 en NL 16 3729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Algerijnse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2016 uitspraak gedaan in de bodemzaak en de voorlopige voorziening van een Algerijnse eiser. De eiser had op 28 november 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 6 december 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De staatssecretaris had tevens een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.

Tijdens de zitting op 21 december 2016 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser stelde dat hij in Algerije op straat leefde en dat hij vanwege bedreigingen door criminelen zijn land had verlaten. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit en herkomst van de eiser niet konden worden vastgesteld en Algerije als veilig land van herkomst werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de afwijzing terecht had gemotiveerd en dat de eiser niet had aangetoond dat Algerije in zijn specifieke geval niet veilig was.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op juiste gronden had geoordeeld dat Algerije een veilig land van herkomst is en dat de aanvraag van de eiser terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de rechtbank wees de kostenveroordeling af. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL16.3729 (beroep) en NL16.3730 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 december 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser en verzoeker, hierna: eiser,

gemachtigde mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. F.M. Ticheler.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen en tegen hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van uitzetting hangende beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Op 28 november 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Algerije op straat leefde en op zijn vijftiende, derhalve ongeveer 12 jaar geleden, zijn land heeft verlaten omdat hij werd lastiggevallen door criminelen. Eiser is door hen in zijn been geschoten en een jaar later met een mes gestoken, als gevolg waarvan hij in coma heeft gelegen in het ziekenhuis. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis is hij via Marokko naar Spanje vertrokken, waar hij circa vijf jaar heeft gewoond en gewerkt. Daarna heeft hij in Frankrijk en België gewoond en gewerkt. Toen hij het daar niet meer redde met zwartwerken, is hij naar Nederland vertrokken.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht. Zijn identiteit en herkomst kunnen wegens het ontbreken van documenten niet worden vastgesteld. De gestelde problemen met criminelen in Algerije heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Algerije is door verweerder, onder verwijzing naar zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 11 oktober 2016 (de brief van 11 oktober 2016), aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er, in afwijking van de algehele situatie in zijn land, aanleiding bestaat om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Hierbij heeft verweerder verwezen naar zijn primaire standpunt dat eisers asielrelaas als ongeloofwaardig is aangemerkt.
3. Eiser voert ten eerste aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, voor zover daarin Algerije is aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser wijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 23 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:9971). Verweerder heeft ten onrechte niet de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) genoemde bronnen gebruikt bij het onderzoek naar de vraag of Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Eiser heeft voorts in dit kader gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474), waarin uiteengezet wordt op grond waarvan een land als veilig land van herkomst kan worden aangewezen. De Afdeling heeft in ieder geval noodzakelijk gevonden de UNHCR deel te laten uitmaken van de procedure, hetgeen in dit geval niet is gebeurd. Nu de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond geen stand kan houden, is ten onrechte een inreisverbod opgelegd, aldus eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw
4. Artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb luidt als volgt: “De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa, en andere relevante internationale organisaties”.
5. Bij ministeriele regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, is Algerije – na onderzoek – toegevoegd aan bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Bij de brief van 11 oktober 2016 en de daarbij gevoegde bijlage ‘Beoordelingen derde tranche’ heeft verweerder kenbaar gemaakt dat op basis van deze beoordeling Algerije kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering ten aanzien van LHBTI’s.
Hierbij is onder meer gewezen op het feit dat Algerije partij is bij het Internationaal verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten en het daarbij behorende (eerste) Facultatief Protocol, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het daarbij behorende Protocol. Verweerder heeft onder meer verwezen naar het 2015 Human Rights Report van het US State Department, het Annual report 2015/2016 van Amnesty International en de Fragile State Index. Het eerstgenoemde 2015 Human Rights Report van het US State Department is gebaseerd op meerdere onafhankelijke bronnen, waaronder het rapport Freedom in the World 2016, Algeria, van Freedom House van 27 januari 2016. De Amerikaanse NGO Freedom House heeft Algerije aangemerkt als een ‘niet-vrij’ land waarbij het op een schaal van 1 tot 7 (1 meest vrij en 7 minst vrij) een score van 6 heeft voor wat betreft
political rights’ en een score van 5 voor wat betreft ‘civil liberties’. Algerije staat op de 76ste plaats op de Fragile State Index 2016 (ter vergelijking: Finland staat op de 178e en Somalië op de 1e plaats).
6. Met betrekking tot het betoog van eiser dat Algerije ten onrechte is aangemerkt als veilig land van herkomst overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals volgt uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 dienen, bij de toetsing of een land kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, slechts de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb genoemde bronnen te worden betrokken voor zover deze beschikbaar zijn. Zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, is er ten aanzien van Algerije geen of geen actuele informatie beschikbaar, afkomstig van de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb genoemde bronnen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder zijn standpunt, dat Algerije een veilig land van herkomst is, niet heeft gestoeld op deze informatiebronnen, in dit geval geen grond geeft voor het oordeel dat dit standpunt ondeugdelijk is gemotiveerd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het US State Department en Amnesty International onafhankelijke gezaghebbende bronnen zijn. De rechtbank stelt voorts op basis van het verhandelde ter zitting vast dat eiser niet de inhoud van de door verweerder gebruikte bronnen en de daaruit door verweerder getrokken conclusie heeft betwist.
7. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 23 augustus 2016 kan gelet op het voorgaande in zoverre dan ook niet slagen. Daarnaast is de rechtbank, anders dan zittingsplaats Groningen, van oordeel dat uit Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) niet volgt dat de aanmerking van een land als veilig, met uitzondering van een bepaalde groep, niet mogelijk zou zijn. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de punten 4.12 tot en met 4.15 van de conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2040).
8. Gelet op het voorgaande bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. Het is derhalve aan eiser om aannemelijk te maken dat Algerije wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd, nu hij zijn stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt.
9. Gezien het vorenstaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen.
Ten aanzien van het inreisverbod
10. De door eiser naar voren gebrachte grond dat zolang niet vaststaat dat Algerije daadwerkelijk als veilig land kan worden aangemerkt geen inreisverbod kan worden opgelegd, faalt. Hiervoor is namelijk geoordeeld dat verweerder in dit geval op juiste gronden tot de conclusie is gekomen dat Algerije een veilig land van herkomst is. Verweerder heeft dan ook op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw jo. artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw terecht een inreisverbod opgelegd. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser geen persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
12. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nr. NL16.3729:
verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nr. NL16.3730:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier, op 22 december 2016.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: