Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Tunesische nationaliteit. Op 22 november 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij Tunesië heeft verlaten, omdat zijn rechten niet worden gerespecteerd en de leefomstandigheden erg slecht zijn. De vader van eiser was werkzaam als [beroep] en heeft uit dien hoofde ongeveer zeven jaar geleden een proces-verbaal opgemaakt tegen een persoon. De familie van deze persoon accepteerde dit niet en begon de vader van eiser lastig te vallen. Eiser is hierbij gewond geraakt. Eiser en zijn familie hebben hiertegen geen afdoende bescherming kunnen krijgen van de Tunesische autoriteiten. Eiser heeft daarnaast een jaar, respectievelijk een maand in de gevangenis gezeten wegens cannabis- en alcoholgebruik. Na de terroristische aanslagen in Tunesië in 2015 en 2016 was er geen werk meer in de toeristenbranche waarin eiser werkzaam was. Eiser zag daar geen toekomst meer en heeft Tunesië verlaten.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de herkomst, etniciteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht. Verder wordt eiser gevolgd in zijn asielrelaas. Tunesië is door verweerder, onder verwijzing naar zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 11 oktober 2016 (de brief van 11 oktober 2016), aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er, in afwijking van de algehele situatie in zijn land, aanleiding bestaat om aan te nemen dat Tunesië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen eventuele problemen de bescherming van de autoriteiten in te roepen.
3. Eiser voert ten eerste aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, voor zover de kennelijke ongegrondheid is gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Eiser heeft immers wel degelijk aangelegenheden aan de orde gesteld die ter zake doen in het kader van de vraag of hij in aanmerking komt voor een asielvergunning. Eiser voert voorts aan dat Tunesië ten onrechte is aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser wijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 23 augustus 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:9971). Verweerder heeft ten onrechte niet de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) genoemde bronnen gebruikt bij het onderzoek naar de vraag of Tunesië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Eiser heeft voorts in dit kader gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474), waarin uiteengezet wordt op grond waarvan een land als veilig land van herkomst kan worden aangewezen. De Afdeling heeft in ieder geval noodzakelijk gevonden de UNHCR deel te laten uitmaken van de procedure, hetgeen in dit geval niet is gebeurd. Nu de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond geen stand kan houden, is ten onrechte een inreisverbod opgelegd, aldus eiser. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit, noch in het voornemen, nader heeft toegelicht waarom eisers asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Reeds op grond hiervan is de toepassing van deze bepaling ondeugdelijk gemotiveerd.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat niet zonder meer gesteld kan worden dat eiser alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor een asielvergunning. Eiser heeft immers ook verklaard dat de problemen die hij en zijn vader hebben gehad, te maken hebben met de maffia, waartegen de autoriteiten in Tunesië geen bescherming kunnen bieden.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag niet als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen op grond van artikel 30b, aanhef en onder a, van de Vw.
Ten aanzien van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw
5. Artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb luidt als volgt: “De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa, en andere relevante internationale organisaties”.
6. Bij ministeriele regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, is Tunesië – na onderzoek – toegevoegd aan bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Bij de brief van 11 oktober 2016 en de daarbij gevoegde bijlage ‘Beoordelingen derde tranche’ heeft verweerder kenbaar gemaakt dat op basis van deze beoordeling Tunesië kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, met uitzondering ten aanzien van LHBTI’s.
Hierbij is onder meer gewezen op het feit dat Tunesië partij is bij het Internationaal verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten en het daarbij behorende (eerste) Facultatief Protocol, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen en het daarbij behorende Protocol. De grondwet bepaalt dat alle burgers gelijk zijn – zonder onderscheid - in rechten, vrijheden en algemene verplichtingen. Foltering, intimidatie, en fysieke en psychische schade zijn niet toegestaan. Verdachten worden verondersteld onschuldig te zijn en worden geïnformeerd over de feiten waarvan zij verdacht worden. Verweerder heeft onder meer verwezen naar het Annual Report Tunesia 2015/2016 van Amnesty International en naar het World Report 2016 van Human Rights Watch. Verweerder erkent dat mishandeling en foltering van gevangenen nog voorkomen, maar merkt op dat er op 2 februari 2016 wetgeving is doorgevoerd om de situatie van gedetineerden te verbeteren. De Amerikaanse NGO Freedom House heeft Tunesië aangemerkt als een ‘vrij’ land waarbij het op een schaal van 1 tot 7 (1 meest vrij en 7 minst vrij) een score van 1 heeft voor wat betreft
‘political rights’ en een score van 3 voor wat betreft ‘civil liberties’. Daarbij is tevens opgemerkt dat het land gezien wordt als een ‘electoral democracy’.
7. Met betrekking tot het betoog van eiser dat Tunesië ten onrechte is aangemerkt als veilig land van herkomst overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals volgt uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 dienen, bij de toetsing of een land kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, slechts de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb genoemde bronnen te worden betrokken voor zover deze beschikbaar zijn. Zoals verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, is er ten aanzien van Tunesië geen of geen actuele informatie beschikbaar, afkomstig van de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb genoemde bronnen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder zijn standpunt, dat Tunesië een veilig land van herkomst is, niet heeft gestoeld op deze informatiebronnen, in dit geval geen grond geeft voor het oordeel dat dit standpunt ondeugdelijk is gemotiveerd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat Amnesty International en Human Rights Watch eveneens gezaghebbende bronnen zijn. De rechtbank stelt voorts op basis van het verhandelde ter zitting vast dat eiser niet de inhoud van de door verweerder gebruikte bronnen en de daaruit door verweerder getrokken conclusie heeft betwist.
8. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 23 augustus 2016 kan gelet op het voorgaande in zoverre dan ook niet slagen. Daarnaast is de rechtbank, anders dan zittingsplaats Groningen, van oordeel dat uit Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) niet volgt dat de aanmerking van een land als veilig, met uitzondering van een bepaalde groep, niet mogelijk zou zijn. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de punten 4.12 tot en met 4.15 van de conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2040). 9. Gelet op het voorgaande bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Tunesië geen internationale bescherming nodig hebben. Het is derhalve aan eiser om aannemelijk te maken dat Tunesië wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd, nu hij zijn stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt.
10. Gezien het vorenstaande heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen.
11. Eisers grond dat, zolang niet vaststaat dat Tunesië daadwerkelijk als veilig land kan worden aangemerkt, geen inreisverbod kan worden opgelegd, faalt. Hiervoor is namelijk geoordeeld dat verweerder in dit geval op juiste gronden tot de conclusie is gekomen dat Tunesië een veilig land van herkomst is. Verweerder heeft dan ook op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw jo. artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw terecht een inreisverbod opgelegd. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser geen persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
12. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.