ECLI:NL:RBDHA:2016:16159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
C/09/490236 / HA RK 15-228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker in relatie tot de nationaliteit van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker, wonende in Nicaragua, die stelde de Nederlandse nationaliteit te bezitten sinds zijn geboorte. De zaak betreft de vraag of de verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit heeft verloren door de vrijwillige verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit door zijn moeder op 3 februari 1992. De moeder van de verzoeker, die oorspronkelijk de Nicaraguaanse nationaliteit bezat, verkreeg de Nederlandse nationaliteit door afstamming van een Nederlandse vader. De rechtbank heeft de stukken van de zaak bestudeerd, waaronder brieven van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en verklaringen van de officier van justitie. De IND stelde dat de verzoeker zijn Nederlandse nationaliteit had verloren door de vrijwillige verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit door zijn moeder, terwijl de verzoeker betoogde dat deze verkrijging niet vrijwillig was, gezien de omstandigheden waaronder zijn moeder Nicaragua had moeten verlaten.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de moeder in 1979 Nicaragua onvrijwillig had verlaten, dit niet betekende dat haar verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit in 1992 ook onvrijwillig was. De rechtbank concludeerde dat de moeder op eigen initiatief de Amerikaanse nationaliteit had aangevraagd en dat er geen dwingende redenen waren die haar verplichtten om deze nationaliteit te verkrijgen. Daarom oordeelde de rechtbank dat de verzoeker op 3 februari 1992 zijn Nederlandse nationaliteit had verloren. De rechtbank verwees ook naar artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en stelde vast dat er geen verplichting bestond tot nationaliteitsverlening. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker van zijn geboorte tot 3 februari 1992 de Nederlandse nationaliteit bezat, maar wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 15-228
Zaaknummer: C/09/490236
Datum beschikking: 13 oktober 2016

Beschikking op het op 9 juni 2015 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te Nicaragua,
advocaat: mr. J.M. Walther te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen: de IND),
zetelend te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief met bijlage d.d. 1 juli 2015 van de IND;
  • de brief met bijlagen d.d. 3 november 2015 van de zijde van verzoeker;
  • de brief met bijlagen d.d. 30 december 2015 van de zijde van verzoeker;
  • de brief met bijlage d.d. 29 februari 2016 van de zijde van verzoeker;
  • de brief met bijlagen d.d. 26 april 2016 van de IND;
  • de brief d.d. 2 juni 2016 van de officier van justitie.
Op 1 september 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de advocaat van verzoeker;
  • mr. C.M. Meijer namens de IND.
De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank vaststelt dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit bezit sinds zijn geboorte, zo mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker op 3 februari 1992 op grond van artikel 16 lid 1, aanhef en onder b van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), zoals dat toen luidde, de Nederlandse nationaliteit heeft verloren ten gevolge van de vrijwillige verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit door zijn moeder. Het verzoek moet volgens de IND worden afgewezen.
De officier van justitie heeft schriftelijk verklaard dat zij zich aansluit bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • De moeder van verzoeker, mevrouw [naam] (hierna: ‘de moeder’) is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nicaragua) geboren. Zij verkreeg daarbij de Nicaraguaanse nationaliteit door geboorte op Nicaraguaans grondgebied, alsmede de Nederlandse nationaliteit door afstamming van een (ten tijde van haar geboorte) Nederlandse vader.
  • De vader van verzoeker is [naam] . Hij heeft nooit de Nederlandse nationaliteit bezeten.
  • De moeder is in 1979 (met haar vader) naar de Verenigde Staten van Amerika gevlucht.
  • Verzoeker is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Verenigde Staten van Amerika). Verzoeker kreeg bij zijn geboorte de Amerikaanse nationaliteit door geboorte op Amerikaans grondgebied, alsmede (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit door afstamming van een Nederlandse moeder.
  • De moeder verkreeg op 3 februari 1992 door naturalisatie de Amerikaanse nationaliteit.
  • De moeder van verzoeker is in 1998 teruggekeerd naar Nicaragua. Verzoeker is in 1998 naar Nicaragua geëmigreerd en woont daar nog steeds.

Beoordeling

Ter beoordeling staat de vraag of de moeder op 3 februari 1992 vrijwillig de Amerikaanse nationaliteit heeft verkregen, en of verzoeker daardoor op die datum de Nederlandse nationaliteit heeft verloren.
Artikel 16 RWN luidde van 1 januari 1985 tot 1 april 2003, voor zover van belang :
1.
Het Nederlanderschap gaat voor een minderjarige verloren:
(...)
indien zijn vader of moeder vrijwillig een andere nationaliteit verkrijgt en hij in die verkrijging deelt of deze nationaliteit reeds bezit;

(...)

2.
Het verlies van het Nederlanderschap treedt niet in, indien en zolang de andere ouder het Nederlanderschap bezit.
Vast staat dat indien wordt aangenomen dat de moeder in 1992 vrijwillig de Amerikaanse nationaliteit verkreeg, dit ertoe leidt dat op grond van artikel 16, eerste lid aanhef en onder b, verzoeker daarmee de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. De uitzondering van lid 2 doet zich immers niet voor, nu de vader van verzoeker nimmer de Nederlandse nationaliteit heeft gehad.
Verzoeker heeft gesteld dat de verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit door zijn moeder niet als vrijwillig dient te worden aangemerkt. Hij voert daartoe aan dat de moeder Nicaragua heeft moeten ontvluchten in 1979 vanwege de revolutie aldaar.
De IND heeft erop gewezen dat volgens vast beleid, zoals neergelegd in de Handleiding voor de toepassing van de RWN, het Nederlanderschap niet verloren gaat indien de redenen om een andere nationaliteit te verkrijgen zo dwingend zijn dat niet meer kan worden gesproken van een vrijwillige verkrijging van die nationaliteit. Daarbij kan worden gedacht aan de situatie dat de andere nationaliteit op verzoek is verkregen ter voldoening aan de door de autoriteiten van het land waar men woont gestelde eis, of dat verblijf in dat land alleen kan worden gecontinueerd indien men de nationaliteit van dat land verkrijgt. Dit dwingend karakter wordt niet snel aangenomen. Volgens de IND is niet gebleken dat de redenen voor verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit voor de moeder zodanig dwingend waren, dat er niet meer kan worden gesproken van een vrijwillige verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit door haar.
De rechtbank stelt voorop dat op zichzelf denkbaar is dat de moeder in 1979 gelet op de situatie in Nicaragua op dat moment dat land onvrijwillig - zogezegd: gedwongen - heeft verlaten. Indien dit onvrijwillig vertrek tot uitgangspunt wordt genomen, leidt die omstandigheid evenwel niet tot de conclusie dat de verkrijging door de moeder op 3 februari 1992 van de Amerikaanse nationaliteit als onvrijwillig moet worden aangemerkt. Uit dit onvrijwillig vertrek volgt immers niet dat er enige noodzaak was voor de moeder om de Amerikaanse nationaliteit aan te nemen. Zij verbleef al jaren in de Verenigde Staten met de Nicaraguaanse nationaliteit en kon dit verblijf - zoals ter zitting is bevestigd - desgewenst ook zonder het aannemen van de Amerikaanse nationaliteit voortzetten. De moeder heeft op eigen initiatief de Amerikaanse nationaliteit aangevraagd. Nu voor het overige gesteld, noch gebleken is dat de redenen voor verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit voor de moeder zodanig dwingend waren, dat er niet meer kan worden gesproken van een vrijwillige verkrijging van de Amerikaanse nationaliteit, moet worden geconcludeerd dat verzoeker op 3 februari 1992 op grond van het bepaalde in artikel 16 lid 1, aanhef en onder b, RWN (zoals dat destijds luidde) de Nederlandse nationaliteit heeft verloren.
Voor zover verzoeker zich ter terechtzitting heeft willen beroepen op artikel 8 EVRM, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 mei 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV9435) waarin is overwogen dat noch aan artikel 8 EVRM noch aan enige andere bepaling van het EVRM het zelfstandige recht kan worden ontleend op de verkrijging van een bepaalde nationaliteit. Uit artikel 8 EVRM vloeit immers geen verplichting voort tot nationaliteitsverlening en het artikel stelt geen beperkingen aan de nationale autonomie met betrekking tot de regeling van het nationaliteitsrecht. Het onthouden van een nationaliteit aan een persoon zou strijdig met voormelde bepaling van het EVRM kunnen zijn indien het ‘family life’ of de sociale identiteit van de betreffende persoon door de (toepassing van de) nationale (nationaliteits)bepalingen in het geding zijn. Echter in het onderhavige geval heeft verzoeker onvoldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat zijn ‘family life’ of zijn sociale identiteit of andere door artikel 8 EVRM beschermde belangen in het geding komen.
Gezien het voorgaande en gelet op het belang dat verzoeker hierbij stelt te hebben, zal de rechtbank vaststellen dat verzoeker vanaf zijn geboorte op [geboortedatum] tot 3 februari 1992 de Nederlandse nationaliteit bezat. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat [verzoeker] van [geboortedatum] tot 3 februari 1992 de Nederlandse nationaliteit bezat;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en S.M. Westerhuis-Evers, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2016.