In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2016 een beschikking gegeven op het verzoekschrift van verzoekster, die in het Verenigd Koninkrijk woont, om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. De verzoekster, geboren in Ghana, heeft in het verleden de Nederlandse nationaliteit verkregen via haar moeder, die gehuwd was met een Nederlandse man. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) heeft echter betoogd dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij haar nationaliteit zou hebben verloren op basis van artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder eerdere uitspraken van de Hoge Raad, en geconcludeerd dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij haar hoofdverblijf niet in Ghana had vanaf 1 april 2003. De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.