ECLI:NL:RBDHA:2016:16098
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van detentie en voortduren van vreemdelingenbewaring
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse vreemdeling. Eiser had op 16 december 2016 een beroepschrift ingediend, gericht tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was opgelegd op 3 augustus 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift op 2 december 2016 was ontvangen in een eerdere zaak (NL16.3656) en dat de rechtbank op 15 december 2016 uitspraak heeft gedaan, binnen de wettelijke termijn van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelt dat er geen schending is van artikel 5, vierde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de uitspraak tijdig is gedaan en er geen grond is voor het oordeel dat eiser in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank heeft de argumenten van de gemachtigde van eiser, die stelde dat de maatregel van bewaring niet langer mocht voortduren, verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn aangevoerd die de voortzetting van de bewaring in strijd met de Vw 2000 zouden maken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.