ECLI:NL:RBDHA:2016:16098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 29552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van detentie en voortduren van vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse vreemdeling. Eiser had op 16 december 2016 een beroepschrift ingediend, gericht tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was opgelegd op 3 augustus 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift op 2 december 2016 was ontvangen in een eerdere zaak (NL16.3656) en dat de rechtbank op 15 december 2016 uitspraak heeft gedaan, binnen de wettelijke termijn van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelt dat er geen schending is van artikel 5, vierde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de uitspraak tijdig is gedaan en er geen grond is voor het oordeel dat eiser in zijn belangen is geschaad.

De rechtbank heeft de argumenten van de gemachtigde van eiser, die stelde dat de maatregel van bewaring niet langer mocht voortduren, verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen gronden zijn aangevoerd die de voortzetting van de bewaring in strijd met de Vw 2000 zouden maken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: NL16.3897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer [vreemdelingennummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. T. de Heer),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1965 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Op 16 december 2016 heeft eiser een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 3 augustus 2016 aan eiser heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft de rechtbank en de gemachtigde van eiser schriftelijke inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser uit Nederland. De rechtbank heeft de gemachtigde om een reactie gevraagd.
De gemachtigde heeft op 16 december 2016 de gronden van het beroep ingediend.
De rechtbank heeft in hetgeen door de gemachtigde is aangevoerd geen aanleiding gezien het beroep ter zitting te behandelen en heeft derhalve met toepassing van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 december 2016 (zaak NL16.3656) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
2 De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van vreemdelingenbewaring in redelijkheid niet langer mag voortduren. Hiertoe wordt aangevoerd dat de rechtbank te laat uitspraak heeft gedaan in het voorgaande beroep NL16.3656. Het beroep in die procedure was ingesteld op 2 december 2016. De gronden van het beroep zijn op 5 december 2016 ingediend, waarna de rechtbank op 15 december 2016 uitspraak heeft gedaan. Nu de rechtbank in genoemde uitspraak niet heeft vermeld wanneer het onderzoek in de zaak is gesloten, is niet vast te stellen of is beslist binnen de termijn bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000, hetgeen schending oplevert van artikel 5, vierde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er dient vanuit te worden gegaan dat het onderzoek onmiddellijk na ontvangst van de gronden is gesloten, hetgeen betekent dat de rechtbank uiterlijk op 12 december 2016 uitspraak had moeten doen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3584 wordt betoogd dat een overschrijding van de termijn genoemd in artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000, dat gelijkluidend is aan artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000, slechts dan niet tot onrechtmatigheid van de bewaring leidt, indien is gebleken van feiten of omstandigheden die overschrijding van die termijn kunnen rechtvaardigen. Van dergelijke feiten of omstandigheden is in het onderhavige geval niet gebleken zodat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht vanaf 13 december 2016.
3 De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, van het EVRM heeft een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat dit spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.
Ingevolge artikel 96, eerste lid, Vw 2000 sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift, indien het beroep bedoeld in artikel 94 van de Vw 2000 ongegrond is verklaard en de vreemdeling beroep instelt tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Op grond van artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000, doet de rechtbank binnen een week na sluiting van het onderzoek uitspraak.
Nu het beroepschrift in de zaak NL16.3656 is ontvangen op 2 december 2016, diende de rechtbank uiterlijk op 16 december 2016 uitspraak te doen. De uitspraak is gedaan op 15 december 2016, derhalve binnen de termijn welke voortvloeit uit voornoemde artikelen.
Hoewel aan de gemachtigde van eiser kan worden toegegeven dat uit de uitspraak inzake NL16.3656 niet blijkt op welk moment de rechtbank het vooronderzoek heeft gesloten, ziet de rechtbank hierin, nu binnen de wettelijke termijn op het beroep is beslist, geen grond voor het oordeel dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Van schending van artikel 5, vierde lid, van het EVRM is derhalve geen sprake.
4 Nu voor het overige geen gronden zijn aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
5 Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van J.J. Brands, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.