201307647/1/V3.
Datum uitspraak: 3 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 augustus 2013 in zaak nr. 13/19018 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2013 is de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden. Dit besluit (hierna: verlengingsbesluit) is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 augustus 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet binnen de in artikel 94, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), in samenhang gelezen met artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000, genoemde termijn uitspraak heeft gedaan, doordat zij het onderzoek ter zitting op 5 augustus 2013 heeft gesloten en op 13 augustus 2013 uitspraak heeft gedaan. Nu voorts geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de overschrijding van de termijn rechtvaardigen, is de inbewaringstelling van de vreemdeling met ingang vanaf de dag volgend op de dag waarop de rechtbank uitspraak had behoren te doen onrechtmatig, aldus de vreemdeling.
1.1. Ingevolge artikel 94, derde lid, van de Vw 2000 doet de rechtbank mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan. In afwijking van artikel 8:66, tweede lid, van de Awb kan de in dat artikel genoemde termijn niet worden verlengd.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, is het derde lid van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
1.2. Vaststaat dat, zoals de rechtbank ook zelf in rechtsoverweging 19 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen, de rechtbank de in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000, in samenhang gelezen met artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000, genoemde termijn heeft overschreden. Anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen en zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2012 in zaak nr. 20120347/1/V3 volgt, leidt een overschrijding van de in artikel 94, derde lid, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000, genoemde termijn slechts dan niet tot onrechtmatigheid van de bewaring, indien is gebleken van feiten of omstandigheden die overschrijding van die termijn kunnen rechtvaardigen. Van dergelijke feiten of omstandigheden is niet gebleken.
Omdat het onderzoek op 5 augustus 2013 is gesloten en de termijn voor het doen van de uitspraak op 12 augustus 2013 is geëindigd, is de inbewaringstelling van de vreemdeling met ingang van de daarop volgende dag onrechtmatig.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 16 juli 2013 alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 13 augustus 2013 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 augustus 2013 in zaak nr. 13/19018;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1.680,00 (zegge: zestienhonderdtachtig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Laar
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2013
373-750.