ECLI:NL:RBDHA:2016:15929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur

Op 21 december 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een beroep had ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk. Dit besluit betrof een verzoek om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur (Wob). Eiser had eerder verzocht om documenten met betrekking tot een WAHV-kwestie, maar het college had het verzoek gedeeltelijk ingewilligd en verklaard dat er geen foto's van de overtreding beschikbaar waren. Eiser was het niet eens met de beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 19 december 2016 was eiser niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was. De rechtbank overwoog dat voor de ontvankelijkheid van het beroepschrift vereist is dat de belanghebbende procesbelang heeft. De rechtbank concludeerde dat het door eiser gewenste resultaat, namelijk dat zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard, in beginsel kan worden bereikt, maar dat er geen feitelijk belang voor eiser was om deze procedure te voeren. De rechtbank verwees naar vaste jurisprudentie en concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat er voor eiser procesbelang bestond.

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 21 december 2016, en er werd een rechtsmiddel vermeld voor het instellen van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R. de Nekker LLB, BEd),
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, verweerder

(gemachtigde: M.P.C. van Hal).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder op het verzoek van eiser om overlegging van documenten met toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) beslist.
Bij besluit van 17 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2016.
Van de zijde van eiser is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De gemachtigde van eiser heeft verweerder bij brief van 20 oktober 2015 namens eiser verzocht om de volgende documenten inzake de WAHV-kwestie met CJIB-nr. [cijferreeks] :
- het brondocument en/of PV m.b.t. zaaknummer 2606 (20HDTT/15-09-2015);
- Foto`s van de gedraging met zaaknummer 2606 (20HDTT/15-09-2015).
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het betreffende brondocument openbaar gemaakt op grond van de Wob en meegedeeld dat er geen foto’s zijn gemaakt van de overtreding. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, dat zich inhoudelijk richtte tegen openbaarmaking van het brondocument, ongegrond verklaard, omdat het openbaar gemaakte document geen persoonsgegevens bevat.
3. Eerst in beroep voert eiser aan dat verweerder zijn verzoek ten onrechte heeft opgevat als een Wob-verzoek. Eiser verzoekt het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen rechtsmiddelen openstaan. Tevens verzoekt eiser verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Voor de ontvankelijkheid van het beroepschrift is vereist dat de belanghebbende belang heeft bij het voeren van een procedure. Volgens vaste jurisprudentie is er sprake van procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van het beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
Het door eiser gewenste resultaat, namelijk dat zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard in plaats van ongegrond, kan met het voeren van deze beroepsprocedure in beginsel worden bereikt. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ziet de rechtbank evenwel niet in dat dit resultaat voor eiser feitelijk van betekenis zou kunnen zijn.
Hoewel volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:18) een betrokkene belang kan hebben bij de beoordeling van zijn (hoger) beroep wegens het afwijzen van het verzoek om vergoeding van de gemaakte proceskosten in bezwaar, ziet de rechtbank ook hierin in de onderhavige zaak geen aanleiding om aan te nemen dat er voor eiser procesbelang bestaat. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Van een herroeping van het primaire besluit is ook in de door eiser voorgestane afhandelingswijze van zijn bezwaar – niet-ontvankelijkverklaring – geen sprake, zodat voor een vergoeding van de kosten in bezwaar geen aanleiding bestaat.
Gezien het voorgaande zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.