ECLI:NL:RBDHA:2016:15909

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over navorderingsaanslagen en vergrijpboetes in de thuiszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen eiseres, werkzaam in de thuiszorg, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen verschillende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2011, 2012 en 2013. De inspecteur had op basis van een boekenonderzoek correcties toegepast op de aangegeven inkomsten van eiseres, wat leidde tot de opgelegde navorderingsaanslagen en vergrijpboetes van 50%.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres voor de jaren in kwestie geen aangifte had gedaan van haar belastbare inkomen uit sparen en beleggen, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Eiseres diende aan te tonen dat de correcties onterecht waren, maar slaagde daar niet in. De rechtbank oordeelde dat de door de inspecteur toegepaste correcties op basis van een redelijke schatting waren en dat de vergrijpboetes terecht waren opgelegd. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres ongegrond en bevestigde de belastingaanslagen en boetes.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte aangifte en de gevolgen van het niet voldoen aan de aangifteverplichtingen, vooral in situaties waar de belastingplichtige zich bewust is van de onjuistheid van de aangiften. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 16/3355 t/m SGR 16/3357 en SGR 16/4162

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2016 in de zaken tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

  • De uitspraak van verweerder van 1 april 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de daarbij aan haar opgelegde vergrijpboete en berekende heffingsrente.
  • De uitspraak van verweerder van 1 april 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) en de daarbij aan haar berekende heffingsrente.
  • De uitspraak van verweerder van 1 april 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2012 opgelegde aanslag IB/PVV en de daarbij aan haar opgelegde vergrijpboete en berekende belastingrente.
  • De uitspraak van verweerder van 15 maart 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2012 opgelegde aanslag Zvw en de daarbij aan haar berekende heffingsrente.
  • De uitspraak van verweerder van 2 april 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2013 opgelegde aanslag IB/PVV en de daarbij aan haar opgelegde vergrijpboete en berekende belastingrente.
  • De uitspraak van verweerder van 1 april 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2013 opgelegde aanslag Zvw en de daarbij aan haar berekende heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 4] en [persoon 5] .

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres is werkzaam in de thuiszorg. In de onderhavige jaren had zij meerdere opdrachtgevers (2011 en 2012: 6 à 7, 2013: 2). Eiseres ontplooit deze activiteiten in de vorm van een eenmanszaak. Volgens de door eiseres ingediende aangiften bedroeg de gerealiseerde omzet in 2008 € 20.901, in 2009 € 21.392, in 2010 € 53.207, in 2011 € 10.970, in 2012 € 10.243 en in 2013 € 6.661.
2. Voor de onderhavige jaren heeft eiseres aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 4.959 (2011), € 4.959 (2012) en € 4.940 (2013). Eiseres heeft voor deze jaren geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven.
3. Naar aanleiding van de bevindingen van een bij eiseres ingesteld boekenonderzoek, waarvan met dagtekening 12 oktober 2015 een rapport is opgesteld, heeft verweerder een aantal correcties op de aangegeven inkomsten toegepast waarmee hij bij het opleggen van de onderwerpelijke belastingaanslagen en de daarbij opgelegde vergrijpboetes van 50% ((voorwaardelijk) opzet) rekening heeft gehouden. De belastingaanslagen en boetes luiden -na al dan niet in de bezwaarfase te zijn verminderd - als volgt:
  • een navorderingsaanslag IB/PVV 2011 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.917 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.735, met een vergrijpboete van € 1.053;
  • een navorderingsaanslag Zvw 2011 berekend naar een bijdrage-inkomen van € 14.958;
  • een aanslag IB/PVV 2012 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.481 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.024, met een vergrijpboete van € 8.565;
  • een navorderingsaanslag Zvw 2012 berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.064 (het maximale bijdrage-inkomen);
  • een aanslag IB/PVV 2013 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.413 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.122, met een vergrijpboete van € 7.630;
  • een navorderingsaanslag Zvw 2013 berekend naar een bijdrage-inkomen van € 43.473.
4. In de door verweerder toegepaste correcties zijn begrepen correcties ten bedrage van € 8.776 (2011), € 47.406 (2012) en € 42.091 (2013) die - kort gezegd - samenhangen met stortingen op de bankrekeningen van eiseres door mevrouw [persoon 6] ( [persoon 6] ). Verweerder heeft de bedragen die door [persoon 6] op bankrekeningen van eiseres zijn gestort tot de genoemde bedragen aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Daarbij heeft verweerder geen rekening gehouden met het bedrag van € 21.365 dat door [persoon 6] op 18 oktober 2011 op een bankrekening van eiseres is gestort.
5. In geschil is of de onder 4 benoemde correcties die verband houden met de bedragen die door [persoon 6] op bankrekeningen van eiseres zijn gestort terecht zijn toegepast. Daarnaast is in geschil of bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2013 terecht vergrijpboetes van 50% zijn opgelegd, uitgaande van een schuldgradatie (voorwaardelijk) opzet. Niet in geschil is dat de door verweerder ter zake van het inkomen uit sparen en beleggen toegepaste correcties terecht zijn.
6. De rechtbank stelt voorop dat, nu vaststaat dat eiseres voor al de bewuste jaren geen aangifte heeft gedaan van het door haar genoten belastbare inkomen uit sparen en beleggen, reeds daarom sprake is van de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast. Daarbij overweegt de rechtbank dat gelet op de omstandigheden dat de in dit verband verschuldigde belasting in absolute en relatieve zin zodanig afwijkt van de aangegeven belasting en dat de belastingplichtige dit wist dan wel zich ervan bewust moet zijn geweest, er sprake is van het niet doen van de vereiste aangiften in de zin van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Dit betekent dat op eiseres de bewijslast rust om aan te tonen dat de uitspraken op bezwaar over deze jaren onjuist zijn.
7. Eiseres moet dus aantonen dat de correcties ten onrechte zijn toegepast. Daarin is zij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Eiseres heeft geen, althans niet voldoende bewijsmiddelen aangedragen ter ondersteuning van haar in dit verband ingenomen stelling, kort gezegd erop neerkomend dat de van [persoon 6] ontvangen betalingen nagenoeg uitsluitend vergoedingen betroffen van door eiseres voor [persoon 6] voorgeschoten (onderhouds)kosten, daaronder begrepen door eiseres verrichte betalingen aan gezelschapspersonen voor [persoon 6] .
8. Het voorstaande neemt niet weg dat verweerder de belastingaanslagen dient vast te stellen aan de hand van een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan evenwel voor alle jaren sprake. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres is, althans in ieder geval in de bewuste jaren, werkzaam in de thuiszorg. Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat [persoon 6] , die overigens in 2013 is overleden, in die hoedanigheid een cliënt van eiseres is geweest. Ook blijkt daaruit dat eiseres [persoon 6] tot diens overlijden bijstand heeft verleend. Daarnaast geldt dat, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, [persoon 6] in de onderhavige jaren bedragen van in totaal € 35.641 (2011), € 53.406 (2012) en € 44.841 (2013) op bankrekeningen van eiseres heeft overgemaakt. Dit alles in samenhang bezien, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het in verband daarmee door verweerder in aanmerking genomen resultaat uit overige werkzaamheden van € 8.776 voor 2011, € 47.406 voor 2012 en € 42.091 voor 2013 berust op een redelijke schatting. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat, naar blijkt uit het controlerapport (punt 6.1 van het controlerapport), bij de bewuste correcties ook rekening is gehouden met een (geschat) bedrag aan (onderhouds)kosten dat eiseres voor [persoon 6] heeft betaald, namelijk - in totaal - € 5.500 voor 2011, € 6.000 in 2012 en € 2.750 in 2013. Met betrekking tot het jaar 2011 merkt de rechtbank nog op dat bij de voor dat jaar toegepaste correctie geen rekening is gehouden met het bedrag van € 21.365 dat op 18 oktober 2011 door [persoon 6] aan eiseres is betaald, zodat de schatting in zoverre zelfs aan de lage kant lijkt te zijn.
Al hetgeen eiseres heeft aangevoerd over haar relatie met [persoon 6] en de hoedanigheid waarin zij haar heeft bijgestaan - namelijk op vrijwillige basis -, komt de rechtbank gelet juist ook op het ontbreken van ondersteunend bewijsmateriaal niet aannemelijk voor en brengt de rechtbank daarom niet tot een ander oordeel.
9. Het voorstaande betekent dat de in geschil zijnde inkomenscorrecties terecht zijn toegepast. Nu gesteld noch gebleken is dat de belastingaanslagen overigens onjuist (te hoog) zijn vastgesteld, zijn de beroepen in zoverre ongegrond.
10. Met betrekking tot de aan eiseres opgelegde vergrijpboetes overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft aan eiseres op grond van artikel 67e Awr (2011) en artikel 67d Awr (2012 en 2013) in samenhang met de paragrafen 25, 26 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst vergrijpboetes van 50% opgelegd, omdat het volgens hem aan (voorwaardelijk) opzet van eiseres is te wijten dat de aanslag IB/PVV 2011 tot een te laag bedrag is vastgesteld en dat voor de jaren 2012 en 2013 een onjuiste en/of onvolledige aangifte is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat sprake is van deze door hem gestelde beboetbare feiten. Dit betekent dat de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij door verweerder aannemelijk gemaakt acht dat de van [persoon 6] ontvangen bedragen inkomsten vormen. Eiseres heeft deze inkomsten, ondanks het feit dat deze zowel absoluut als relatief aanzienlijk zijn, niet in haar aangiften verantwoord. Gelet op de aard en omvang van de niet aangegeven inkomsten, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat eiseres zich ervan bewust is geweest dat als gevolg van haar handelwijze onjuiste aangiften werden gedaan en te weinig belasting zou worden geheven. Daarmee is sprake van (voorwaardelijk) opzet in vorenbedoelde zin. De rechtbank acht de opgelegde vergrijpboetes van 50% onder de gegeven omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat de aanslagen met omkering van de bewijslast zijn opgelegd, passend en geboden. Ook in zoverre zijn de beroepen dus ongegrond.
11. Nu tegen de berekende heffingsrente (2011) en belastingrente (2012 en 2013) geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd en niet is gebleken dat die renten zijn berekend in strijd met de wettelijke bepalingen (Hoofdstuk VA van de Awr), heeft de rechtbank de beroepen ook in zoverre niet gegrond verklaard.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van der Plas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.