ECLI:NL:RBDHA:2016:15817
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring van een derdelander met Spaans verblijfsrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse derdelander, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser had een verblijfsrecht in Spanje, maar verbleef niet langer rechtmatig in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de ongewenstverklaring van eiser niet mogelijk was, omdat de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in dit geval een regeling biedt die de situatie van eiser dekt. De rechtbank stelde vast dat verweerder ofwel eiser had moeten opdragen zich onmiddellijk naar Spanje te begeven, ofwel om redenen van openbare orde een terugkeerbesluit had moeten uitvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de toepasselijkheid van Hoofdstuk 6 van de Vw 2000 aan de ongewenstverklaring in de weg staat. De rechtbank volgde verweerder niet in zijn standpunt dat het aan hem vrijstond om afdeling 3 van de Vw 2000 niet toe te passen. De rechtbank concludeerde dat de systematiek van de vreemdelingenwet, in overeenstemming met de Terugkeerrichtlijn, vereist dat in dit geval een terugkeerbesluit en een inreisverbod worden opgelegd, en dat een ongewenstverklaring niet kan worden uitgevaardigd tegen een derdelander die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft, maar onder de bescherming van de Terugkeerrichtlijn valt. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en de rechtbank herstelde het primaire besluit.