ECLI:NL:RBDHA:2016:15776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
20 december 2016
Zaaknummer
AWB -16_5929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit bij navorderingsaanslag schenkbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie met betrekking tot de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. X.G.D.J. Pelt, had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag schenkbelasting die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De navorderingsaanslag was het gevolg van een schenking die had plaatsgevonden in 2013. Eiser had eerder aangifte gedaan van de schenking en een (primitieve) aanslag was opgelegd, waartegen geen rechtsmiddelen waren aangewend.

De rechtbank constateerde dat de grieven in het bezwaarschrift zich enkel richtten op de wijze waarop de bedrijfsopvolgingsfaciliteit door verweerder was toegepast. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van deze faciliteit bij de vaststelling van de (primitieve) aanslag geen wijziging had ondergaan bij de navorderingsaanslag. De belastbare grondslag was enkel in de navorderingsaanslag begrepen vanwege de progressie van het tarief, zoals bepaald in artikel 28 van de Successiewet 1956. Eiser had geen bezwaren ingebracht tegen de tariefstelling zelf.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat de grieven in het bezwaarschrift niet gericht waren tegen de elementen van de belastbare grondslag die door verweerder waren vastgesteld. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. R.C.H.M. Lips, in aanwezigheid van griffier mr. L. Heekelaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/5929

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. X.G.D.J. Pelt),

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 7 juni 2016 op het bezwaar van eiser tegen de opgelegde navorderingsaanslag in het recht van schenking wegens een verkrijging in het jaar 2013.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2016.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.O. Tjon en mr. M. Breemans.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 5 juni 2014 aangifte in het recht van schenking gedaan van een aan hem op 21 november 2013 geschonken aandelenbelang met toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Verweerder heeft met dagtekening 18 november 2014 conform die aangifte een (primitieve) aanslag schenkbelasting aan eiser opgelegd. Tegen die aanslag zijn door eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Eiser heeft met dagtekening 5 december 2014 aangifte gedaan in het recht van schenking van aan hem op 18 november 2013 geschonken contanten en andere zaken. Naar aanleiding van die aangifte heeft verweerder met dagtekening 3 juni 2015 de navorderingsaanslag opgelegd. Eiser heeft 14 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag.
3. De rechtbank stelt vast dat de grieven in het bezwaarschrift zich enkel richten tegen de wijze waarop de bedrijfsopvolgingsfaciliteit door verweerder is toegepast. Tevens stelt de rechtbank vast dat de toepassing door verweerder van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit bij het vaststellen van de (primitieve) aanslag, geen wijziging heeft ondergaan bij de vaststelling van de navorderingsaanslag, en de berekening van de belastbare schenking zoals vastgesteld bij (primitieve) aanslag ook overigens niet is gewijzigd bij de navordering. De belastbare grondslag zoals vastgesteld bij de (primitieve) aanslag is, naar verweerder terecht heeft gesteld, enkel in de navorderingsaanslag begrepen vanwege de progressie van het tarief (artikel 28 Successiewet 1956). Tegen die tariefstelling als zodanig zijn door eiser geen bezwaren ingebracht.
4. Met hetgeen is overwogen onder 1 tot en met 3, komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaar van eiser geen grieven bevat die zijn gericht tegen elementen van de belastbare grondslag die door verweerder bij de navorderingsaanslag zijn vastgesteld. Het bewaar tegen de navorderingsaanslag is daarom terecht ongegrond verklaard. Uit de ter zitting verstrekte toelichting begrijpt de rechtbank dat verweerder wel redenen had om de navorderingsaanslag ambtshalve te verminderen, hetgeen is gebeurd.
5. Naar aanleiding van hetgeen is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.