ECLI:NL:RBDHA:2016:15776
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit bij navorderingsaanslag schenkbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie met betrekking tot de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. X.G.D.J. Pelt, had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag schenkbelasting die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De navorderingsaanslag was het gevolg van een schenking die had plaatsgevonden in 2013. Eiser had eerder aangifte gedaan van de schenking en een (primitieve) aanslag was opgelegd, waartegen geen rechtsmiddelen waren aangewend.
De rechtbank constateerde dat de grieven in het bezwaarschrift zich enkel richtten op de wijze waarop de bedrijfsopvolgingsfaciliteit door verweerder was toegepast. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van deze faciliteit bij de vaststelling van de (primitieve) aanslag geen wijziging had ondergaan bij de navorderingsaanslag. De belastbare grondslag was enkel in de navorderingsaanslag begrepen vanwege de progressie van het tarief, zoals bepaald in artikel 28 van de Successiewet 1956. Eiser had geen bezwaren ingebracht tegen de tariefstelling zelf.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat de grieven in het bezwaarschrift niet gericht waren tegen de elementen van de belastbare grondslag die door verweerder waren vastgesteld. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. R.C.H.M. Lips, in aanwezigheid van griffier mr. L. Heekelaar.