Overwegingen
1. Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling kan worden toegekomen ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de beroepen van eiser ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft in de omvang van het dossier en naar aanleiding van wat haar ambtshalve over andere zaken van eiser over de aantallen en omvang van diens verzoeken bekend is, aanleiding gezien partijen schriftelijke vragen te stellen.
Eiser heeft bij brief van 5 september 2016 de aan hem gestelde vragen beantwoord. Verweerder heeft bij brief van 14 september 2016 de aan hem gestelde vragen beantwoord.
2. Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (onder meer de uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Dit uitgangspunt dient ook te gelden voor verzoeken tot kennisneming van documenten op grond van artikel 51, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv). Weliswaar hoeft een verzoeker geen belang te stellen voor het indienen van een dergelijk verzoek, maar de reden voor het indienen van een verzoek om kennisneming kan wel relevant zijn voor de beoordeling of er sprake is van misbruik van recht (vergelijk Afdelingsuitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1585). 3. Eiser heeft desgevraagd meegedeeld dat hij met de Wiv- en ook Wob-verzoeken die hij indient, beoogt een unieke verzameling historisch materiaal te verkrijgen en te behoeden voor vernietiging door dit materiaal te publiceren en voor een ieder toegankelijk te maken op zijn internetsites Stichtingargus.nl en inlichtingendiensten.nl. Het voordeel hiervan is dat onderzoekers, journalisten en historici niet zelf tijdrovende Wob en/of Wiv-procedures hoeven te voeren. Onderwerp van de verzameling zijn documenten waaruit blijkt hoe de veiligheidsdiensten functioneren na de Tweede Wereldoorlog. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij in navolging van een aantal organisaties uit de Verenigde Staten van Amerika op deze wijze een digitaal schaduwarchief wil creëren van informatie die anders door de toepassing van de Archiefwet na verloop van tijd verloren zou gaan. Verder wijst hij erop dat andere landen de door veiligheidsdiensten verzamelde informatie niet na 20 jaar vernietigen, maar zelf actief openbaar maken.
4. Verweerder en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de tegelijkertijd behandelde zaken met bovenvermelde zaaknummers ten aanzien van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), hebben erop gewezen dat zij zich aanvankelijk coöperatief hebben opgesteld en eiser informatie hebben verschaft over de inrichting van hun archieven. Ook hebben zij gepoogd een werkbare relatie met eiser op te bouwen om zo veel als mogelijk aan zijn omvangrijke verzoeken te kunnen voldoen. Na verloop van tijd hebben zij evenwel ervaren dat eisers proceshouding leidde tot een zodanig beslag op de capaciteit van de bestuursorganen dat dit ten koste ging van de uitvoering van hun kerntaken en de behandeling van andere Wob- en Wiv-verzoeken, zelfs na personele uitbreiding. Zo bleek dat het verstrekken van informatie aan eiser weer leidde tot nieuwe inzageverzoeken naar aanleiding van die verstrekte stukken en bleef eiser, ondanks overleg over de afdoening van zijn verzoeken, procedures voeren over de termijn van afhandeling (indienen van ingebrekestellingen, klachten en beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit) en over de gehanteerde weigeringsgronden (bezwaren, beroepen en hoger beroepen), maar ook en steeds meer over de staat van verweerders archieven. Verweerder en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben aangegeven dat de handelwijze van eiser lijkt op een vrijwel niet te stillen behoefte aan informatie.
5. Eiser heeft op de door de rechtbank gestelde vragen geantwoord dat hij de afgelopen vijf jaren ongeveer 73 Wob-/Wiv-verzoeken heeft ingediend bij de MIVD en ongeveer 97 bij de AIVD.
Verweerder heeft op de door de rechtbank gestelde vragen geantwoord dat eiser de afgelopen vijf jaren ruim 81 Wiv-verzoeken heeft gedaan. Dit aantal betreft zowel de door eiser in persoon als de als gemachtigde namens de Stichting Argus ingediende verzoeken. In 2012 heeft de MIVD in totaal 29 inzage verzoeken ontvangen, waarvan waarschijnlijk 9 stuks van eiser zijn. Het exacte aantal kan niet worden bevestigd, omdat de MIVD pas sinds 2013 met een digitaal postregistratiesysteem werkt. In 2013 heeft de MIVD in totaal 136 verzoeken ontvangen waarvan 14 verzoeken van eiser. In 2014 heeft de MIVD 52 verzoeken ontvangen, waarvan 19 verzoeken door eiser zijn ingediend. In 2015 heeft de MIVD in totaal 71 verzoeken ontvangen, waarvan 25 verzoeken van eiser en in 2016 (tot en met 6 september 2016) in totaal 43 verzoeken, waarvan 13 verzoeken van eiser.
Verweerder heeft hierbij nog aangegeven dat het, om meer inzicht in deze cijfers te verkrijgen, belangrijk is te realiseren dat:
- eiser na de afhandeling van vrijwel elk inzageverzoek in bezwaar en beroep gaat;
- een procedure hierdoor langdurig is;
- door de grote hoeveelheid inzageverzoeken door eiser, gevolgd door juridische procedures, de beslistermijnen in de primaire fase (van
nieuweverzoeken) regelmatig niet behaald worden;
- er nu een groot aantal inzageverzoeken van eiser in voorraad is, waar de MIVD op dit moment niet aan toekomt;
- dit eiser er niet van weerhoudt om ingebrekestellingen en/of nieuwe verzoeken in te dienen.
Verweerder heeft voorts aangegeven dat het werkelijke aantal verzoeken beduidend hoger ligt, omdat een groot gedeelte van de verzoeken – omwille van de omvang van het verzoek alsmede de hoeveelheid verzochte gegevens – noodgedwongen is onderverdeeld in afzonderlijke verzoeken, overigens altijd met instemming van eiser. Ter illustratie heeft verweerder de rechtbank geattendeerd op het inzageverzoek Verbindingsinlichtingen rapportages juni 1998 en januari 2004 (zaaknummer SGR 16/308) waarbij initieel is verzocht om alle rapportages uit 1998 tot en met 2004 (7 jaren; 84 maanden). Gelet op de omvang van de periode en de hoeveelheid stukken is in overleg met eiser gestart met verstrekking van twee maanden (juni 1998 en januari 2004). Concreet betekent dit dat nog 82 maanden zullen moeten volgen, wat waarschijnlijk om praktische redenen onderverdeeld zal moeten worden in 41 afzonderlijke zaken. Verweerder ziet een toename van het aantal verzoeken van eiser. In 2012 is eiser gestart met een gering aantal verzoeken en in 2015 heeft eiser 25 (veelal zeer omvangrijke) verzoeken gedaan. Voorts komt het aantal verzoeken en vervolgprocedures hoger te liggen, omdat eiser tegenwoordig ook als gemachtigde optreedt voor andere partijen (o.a. [persoon 2] ). Daarnaast dient eiser geregeld verzoeken in bij onder meer het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Algemene Zaken. Als hierbij wordt verzocht om vrijgave van documenten die door of namens de MIVD zijn opgesteld, wordt aan de MIVD verzocht om deze documenten met toepassing van het toetsingskader uit de Wiv te beoordelen op vrijgave. De MIVD heeft de afgelopen 5 jaar ongeveer 15 van dergelijke verzoeken behandeld.
Het is verweerder lastig gebleken de rechtbank exact te informeren hoeveel mankracht en tijd is besteed aan de afhandeling van de verzoeken van eiser, omdat binnen het ministerie van Defensie niet met tijdschrijven/urenregistratie wordt gewerkt. Om de rechtbank een goed beeld te kunnen schetsen van de mankracht en tijd die aan een gemiddeld inzageverzoek wordt besteed, heeft verweerder het interne werkproces bij inzageverzoeken op hoofdlijnen beschreven. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat uit de beschrijving van het interne werkproces volgt dat het zeer arbeidsintensief is en aangegeven dat enkele aspecten die hierbij een rol spelen onder andere zijn:
- zoekslag geschiedt hoofdzakelijk handmatig;
- omvangrijk
papierenarchief;
- bestanden deels op microfilms. Deze moeten beeld voor beeld worden beoordeeld;
- handmatige beoordeling met gele markeerstift;
- handmatige bewerking met zwarte markeerstift.
Daarnaast zijn de omvang en complexiteit van een verzoek bepalend voor de hoeveelheid mankracht en tijd die aan de afhandeling van een verzoek moet worden besteedt. Zo wordt in een incidenteel geval niets aangetroffen, maar in vele andere gevallen worden duizenden documenten aangetroffen en moeten die vervolgens worden beoordeeld.
Uit het interne werkproces bij inzageverzoeken volgt dat de MIVD het volgend aantal uren aan de afhandeling van een verzoek besteed:
- hoger beroepsfase: 44 uur;
- verzoeken ministeries: 12 uur.
Naast dat de MIVD extra personeel heeft aangenomen om het grote aantal verzoeken te kunnen verwerken heeft verweerder ICT-middelen aangeschaft om het werkproces gedeeltelijk te digitaliseren.
Tussen 1 november 2013 en 6 september 2016 heeft verweerder een bedrag van € 37.597,70 aan verbeurde dwangsommen en proceskosten aan eiser betaald. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat eiser dit jaar in totaal al 19 ingebrekestellingen heeft ingediend (peildatum 6 september 2016). Verweerder verwacht dat in ieder geval 15 ingebrekestellingen zullen leiden tot uitbetaling van de volledige dwangsom (€ 18.900,-). In totaal is/wordt aan eiser (in een periode van minder dan drie jaar) minimaal een bedrag betaald van € 56.497,70 aan verbeurde dwangsommen en proceskosten.
6. Door eiser wordt niet betwist dat zijn verzoeken veel beslag leggen op de personele capaciteit van verweerder, maar hij is evenwel van mening dat hij doordat hij niet de hele verzameling tegelijk opvraagt, maar dit gefaseerd doet voldoende rekening houdt met het uit zijn verzoeken voortvloeiende capaciteitsbeslag op het overheidsapparaat. Als voordeel van het door hem op internet te plegen schaduwarchief noemt hij dat onderzoekers, journalisten en historici niet zelf tijdrovende Wob/Wiv-procedures hoeven te voeren.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn inzageverzoeken beoogt een digitaal schaduwarchief van verweerders archieven aan te leggen. Eiser heeft dit ter zitting desgevraagd bevestigd. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser omvangrijke delen van verweerders archief opvraagt, welke verzoeken een groot beslag op de (personele) capaciteit van verweerder leggen, zoals onder rechtsoverweging 5 is vermeld.
Eiser heeft meegedeeld dat hij met zijn schaduwarchief beoogt een unieke verzameling historisch materiaal te verkrijgen en deze te behoeden voor vernietiging door dit materiaal te publiceren en voor een ieder toegankelijk te maken op door hem beheerde internetsites.
De rechtbank is van oordeel dat het recht op informatie dat in de Wob en de Wiv geregeld is daarvoor niet is bedoeld. Dit recht heeft niet tot doel de werking van de Archiefwet, op grond waarvan na verloop van tijd documenten kunnen worden vernietigd, als zodanig tegen te gaan.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers beweegreden omvangrijke delen van verweerders archief op te vragen teneinde verder niet nader gespecificeerde informatie voor andere burgers toegankelijk te maken, geen redelijk doel is. Het aanleggen van een schaduwarchief door eiser om dat doel te bereiken is niet geëigend, niet efficiënt en in strijd met het systeem van de Wiv en de Wob. Nog daargelaten dat het raadplegen van de door eiser opgevraagde informatie door derden een onzekere toekomstige gebeurtenis is, overweegt de rechtbank dat de wetgever met de Wiv en de Wob een laagdrempelige mogelijkheid heeft gecreëerd voor burgers om openbaarmaking van bij de overheid berustende documenten te verzoeken, desgewenst met hulp van een rechtsbijstandverlener. Hiermee is de openbaarheid voldoende gewaarborgd. Deze omstandigheden, afgezet tegen de enorme inspanningen waartoe behandeling van eisers verzoeken verweerder dwingt, maken dat eiser het recht op het verzoeken om informatie dat de Wob en de Wiv hem bieden zodanig evident zonder redelijk doel gebruikt dat het aanwenden van dat recht blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank voelt zich gesteund in dit oordeel door eisers verklaring ter zitting dat hij van het innen van dwangsommen en proceskosten mede zijn broodwinning maakt.
9. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat eiser de bevoegdheid de Wiv verzoeken in te dienen zodanig evident heeft aangewend zonder redelijk doel dan wel voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, dat het aanwenden van die rechten en bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Er is misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarvoor de Wiv is gebruikt.
10. Nu de beroepen misbruik van recht inhouden zijn deze beroepen dientengevolge niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.