ECLI:NL:RBDHA:2016:15527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om informatie op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv) en misbruik van recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Defensie. De eiser had meerdere verzoeken ingediend op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv) en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeken van eiser een aanzienlijke belasting vormen voor de capaciteit van de betrokken bestuursorganen. Eiser heeft verklaard dat hij met zijn verzoeken een digitaal schaduwarchief wil creëren van documenten van de veiligheidsdiensten, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen redelijk doel is en dat de verzoeken misbruik van recht inhouden. De rechtbank heeft de beroepen van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij de bevoegdheid om informatie op te vragen evident zonder redelijk doel heeft aangewend. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Wiv en Wob niet bedoeld zijn om de werking van de Archiefwet tegen te gaan, die bepaalt dat documenten na verloop van tijd kunnen worden vernietigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een evenwichtige afhandeling van informatieverzoeken en de bescherming van de capaciteit van overheidsinstanties.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/3180, SGR 15/2047, SGR 15/9148 en SGR 16/308

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2016 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. P.L. Kop en mr. P. de Jonge).

Procesverloop

In de zaak met zaaknummer SGR 15/3180:
Periodieke rapportages 1982
Bij brief van 28 februari 2012 heeft eiser verzocht om een afschrift van de periodieke rapportages (week-, kwartaal-, of jaaroverzichten, of onder welke naam dan ook), die de voorgangers van de MIVD (Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst), de MID (Militaire Inlichtingendienst), de LAMID (Landmacht Inlichtingendienst), de MARID (Marine Inlichtingendienst) en de LUID (Luchtmacht Inlichtingendienst) in het kalenderjaar 1982 hebben opgesteld ten behoeve van de departementsleiding of derden.
Op 17 augustus 2012 heeft verweerder eiser gevraagd zijn verzoek nader te concretiseren tot een concreet gespecificeerd onderwerp.
In zijn reactie van 30 augustus 2012 heeft eiser verweerder meegedeeld dat het zonder de hulp van de MIVD voor hem niet mogelijk is zijn verzoek te specificeren. Hij heeft daarbij aangegeven dat de bestuurlijke aangelegenheid de informatieverstrekking en verantwoording van de diverse diensten aan de departementsleiding en derden betreft. Het is hem niet bekend welke periodieke rapportages in dat jaar zijn uitgebracht en welke nog beschikbaar zijn. Eiser verzoekt de MIVD hem behulpzaam te zijn en hem opgave te doen van de soorten rapportages die de diverse diensten aan de departementsleiding of derden hebben verstrekt, zodat het voor hem mogelijk is zijn verzoek in te perken.
Verweerder heeft het verzoek vervolgens bij besluit van 5 december 2012 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet voldoende is afgebakend en geconcretiseerd om in behandeling te kunnen worden genomen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 hem niet verplicht eiser een overzicht te leveren van rapportages en de inhoud daarvan.
Tegen dit besluit heeft eiser op 4 januari 2013 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser, overeenkomstig het advies van de Commissie advisering bezwaarschriften defensie (hierna: de Commissie) van 3 april 2013, gegrond verklaard en het besluit herroepen.
Eiser heeft verweerder vervolgens in gebreke gesteld en bij brief van 16 januari 2014 beroep ingesteld bij deze rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek door verweerder. Bij uitspraak van 6 maart 2014 heeft deze rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek gegrond verklaard, verweerder opgedragen om binnen drie maanden alsnog een besluit te nemen op straffe van een dwangsom en een dwangsom vastgesteld. Op 11 april 2014 heeft eiser verzet gedaan tegen de uitspraak van 6 maart 2014, welk verzet bij uitspraak van 10 september 2014 ongegrond is verklaard.
Bij besluit van 28 juli 2014 heeft verweerder op het verzoek van eiser beslist. Tegen dit besluit heeft eiser bij 22 augustus 2014 bezwaar gemaakt.
Vergaderverslagen CIV 1980-1989
Bij brief van 6 februari 2014 heeft eiser de Wob-functionaris van het ministerie van Defensie verzocht om een afschrift van de verslagen van het Coördinatiecomité Inlichtingen en Veiligheid over de periode 1980-1989. Dit verzoek is op 17 februari 2014 ter behandeling doorgezonden aan de MIVD.
Bij besluit van 15 juli 2014 heeft verweerder op dit verzoek beslist. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 augustus 2014 bezwaar gemaakt.
Contacten LUID
Bij brief van 2 mei 2014 heeft eiser verzocht om een afschrift van alle stukken die betrekking hebben op de contacten die (het hoofd van) de Luchtmacht inlichtingendienst (LUID) heeft onderhouden met Israël en Zwitserland, de verstrekking van al dan niet geclassificeerde informatie aan die landen en het onderzoek dat naar deze contacten is uitgevoerd alsmede de consequenties van dat onderzoek.
Bij besluit van 17 juli 2014 heeft verweerder op dit verzoek beslist. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 augustus 2014 bezwaar gemaakt.
Verordening VVKM
Bij brief van 2 juni 2014 heeft eiser verzocht om een afschrift van de, inmiddels ingetrokken, verordening van de Koninklijke Marine VVKM 185 betreffende de Marine Inlichtingendienst - organisatie en instructiën, alsmede de wijzigingen die op deze regeling zijn ingevoerd en tevens verzocht om een afschrift van soortgelijke regelingen die voor de Landmacht Inlichtingendienst en Luchtmacht Inlichtingendienst golden, met de daarop aangebrachte wijzigingen.
Bij besluit van 17 juli 2014 heeft verweerder op het verzoek beslist. Tegen dit besluit heeft eiser op 1 augustus 2014 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft de vier bezwaarschriften om advies voorgelegd aan de Commissie. De Commissie heeft eiser in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren toe te lichten tijdens de hoorzitting van de Commissie van 16 oktober 2014. De Commissie heeft naar aanleiding van deze bezwaarschriften advies uitgebracht.
Bij besluit van 18 februari 2015 (bestreden besluit I) heeft verweerder:
- het bezwaarschrift inzake de periodieke rapportages van 1982 deels gegrond en deels ongegrond verklaard;
- het bezwaarschrift inzake de vergaderverslagen CIV over de periode 1980-1989 ongegrond verklaard;
- het bezwaarschrift inzake de contacten LUID ongegrond verklaard;
- het bezwaarschrift inzake de verordening VVKM deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft de rechtbank, desgevraagd, toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van de door verweerder met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb overgelegde vertrouwelijke stukken.
In zijn verweerschrift van 3 augustus 2015 heeft verweerder ten aanzien van de Vergaderverslagen CIV 1980-1989 onder andere naar voren gebracht dat in eerste instantie alleen is gezocht in het AMIDKL-archief gelet op de beschrijving van de MI(V)D-archieven door de toenmalige Centrale Archief Selectiedienst. De vergaderverslagen van het CIV gedurende de door eiser gevraagde periode behoorden zich in dit archief te bevinden. In het AMIDKL-archief zijn ook drie mappen aangetroffen met betrekking tot de CIV over de periode 1972 -1996 (map 1: 1972-1979, map 2: 1980-1987 en map 3: 1994-1996). Naar aanleiding van wat eiser in beroep heeft aangevoerd en nadat is gebleken dat de drie mappen niet de gehele periode omvatten (er bestaat een omissie in de archivering in de periode 1988/ 1994/5), is besloten een zoekslag te verrichten in de overige archieven van de dienst. Deze zeer arbeidsintensieve handmatige zoekslag heeft geleid tot het aantreffen van een viertal tot nu toe ontbrekende stukken (drie vergaderverslagen van 26 maart 1987, 24 juni 1987 en 5 april 1989 en een agenda van 24 augustus 1988. Verweerder heeft aangegeven dat deze stukken op vrijgave worden beoordeeld en zo spoedig mogelijk aan eiser zullen worden verstrekt.
Bij brief van 10 augustus 2015 heeft verweerder een kopie van de stukken overgelegd die aan eiser zijn nagezonden. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat de rubricering en de persoonsgegevens van derden zijn verwijderd.
Bij brief van 30 augustus 2016 heeft verweerder ten aanzien van de Periodieke rapportages 1982 meegedeeld dat, zoals in het bestreden besluit I is verwoord, in het jaar 1982 geen periodieke rapportages van de LAMID zijn aangetroffen. Er werd door de LAMID echter op het gebied van inlichtingen evenwel intensief samengewerkt met de afdeling Inlichtingen en Veiligheid van de Landmachtstaf. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit I werd de afdeling Inlichtingen en Veiligheid van de Landmachtstaf strikt genomen niet als voorloper van de MIVD gezien (omdat deze afdeling hiërarchisch onder de Landmachtstaf viel) en werd daarom niet gezien als deel uitmakend van het verzoek. Recent zijn in de archieven van de MIVD, tijdens een naslag voor een ander verzoek, de maandelijkse rapportages van de Landmachtstaf, afdeling Inlichtingen en Veiligheid van het jaar 1982, aangetroffen. Verweerder heeft aangegeven dat hij rechtens onverplicht deze stukken, na beoordeling, wil vrijgeven aan eiser.
Daarnaast is bij Doc-direct (directoraat generaal vastgoed en bedrijfsvoering Rijk van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) het ontbrekende nummer 1982/3 Periodiekinlichtingen rapport (PIR) van de MARID aangetroffen. Dit exemplaar bestaat uit ongeveer 85 pagina’s die eveneens beoordeeld dienen te worden. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat deze stukken na beoordeling aan eiser zullen worden overgelegd met een aanvullend besluit. In verband daarmee heeft verweerder de rechtbank verzocht de zaak te splitsen op grond van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft verweerder de rechtbank verzocht om ter zitting de zaken Vergaderverslagen CIV 1980-1989, Contacten LUID en Verordening VVKM te behandelen en de zaak Periodieke rapportages 1982 aan te houden tot een nieuw (aanvullend) besluit is genomen.
De rechtbank heeft het verzoek bij brief van 15 september 2016 afgewezen.
In de zaak met zaaknummer SGR 15/2047:
Inventarislijsten
Op 13 september 2013 heeft eiser verzocht om afschriften van de inventarislijsten, zodat hij zijn informatieverzoeken in de toekomst beter kan toespitsen.
Bij besluit van 14 januari 2014 heeft verweerder op dit verzoek beslist. Tegen dit besluit heeft eiser op 23 januari 2014 bezwaar gemaakt.
Het bezwaarschrift is ter behandeling voorgelegd aan de Commissie. De Commissie heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift aan verweerder advies uitgebracht.
Bij besluit van 28 februari 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser, overeenkomstig het advies van de Commissie, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft de rechtbank, desgevraagd, toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van de door verweerder met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb overgelegde vertrouwelijke stukken.
In de zaak met zaaknummer SGR 15/9148:
Inlichtingenbulletins 1997
Bij brief van 13 augustus 2014 heeft eiser verzocht om kennisneming van door de (voorganger van de) MIVD opgestelde MID inlichtingenbulletins over het jaar 1997.
Bij besluit van 8 januari 2015 heeft verweerder op dit verzoek beslist, waarbij de inlichtingenbulletins deels zijn vrijgegeven. Verweerder heeft een inzage dossier samengesteld en aan eiser verstrekt. Daarbij is aangetekend dat een aantal notities ontbreekt: nummers 2, 8, 18, 30, 33, 38, 41, 43 en 47. Tegen dit besluit heeft eiser op 5 februari 2015 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 februari 2015 heeft eiser de Wob-functionaris van het ministerie van Defensie verzocht om kennisneming van de ontbrekende inlichtingenbulletins 1997, nummers 2, 8, 18, 30, 33, 38, 41, 43 en 47. Bij brief van 13 februari 2015 heeft de Wob-functionaris meegedeeld dat de door eiser opgevraagde nummers van de inlichtingenbulletins met uitzondering van de nummers 2 en 41 zijn aangetroffen in de archieven van Defensie. De bulletins zijn vervolgens aan de MIVD gezonden ter verdere afhandeling.
Bij besluit van 20 maart 2015 heeft verweerder de inlichtingenbulletins met uitzondering van de nummers 2 en 41 in bewerkte vorm verstrekt. Tegen dit besluit heeft eiser op 1 april 2015 bezwaar gemaakt.
De bezwaarschriften zijn ter behandeling voorgelegd aan de Commissie. De Commissie heeft naar aanleiding van de bezwaarschriften aan verweerder advies uitgebracht.
Bij besluit van 6 november 2015 (het bestreden besluit III) heeft verweerder de bezwaren van eiser, overeenkomstig het advies van de Commissie, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit III beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Bij brief van 26 januari 2016 heeft eiser de rechtbank toestemming geweigerd kennis te nemen van de met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb aan de rechtbank overgelegde stukken in het geval hierin de weigeringsgronden per passage zijn vermeld. Aangezien daarvan geen sprake is, heeft de rechtbank kennis genomen van de door verweerder met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb aan de rechtbank overgelegde stukken.
In de zaak met zaaknummer SGR 16/308:
Verbindingsinlichtingen rapportages juni 1998 en januari 2004
Bij brief van 1 december 2014 heeft eiser verzocht om afschriften van de Verbindingsinlichtingen rapportages die de MIVD (of haar voorgangers) heeft opgesteld in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2004. Gelet op de omvang van het verzoek is met eisers goedkeuring besloten om het verzoek eerst te beperken tot de maanden juni 1998 en januari 2004.
Bij besluit van 10 maart 2015 heeft verweerder op eisers verzoek beslist. Tegen dit besluit heeft eiser op 16 april 2014 bezwaar gemaakt.
Het bezwaarschrift is ter behandeling voorgelegd aan de Commissie. De Commissie heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift aan verweerder advies uitgebracht.
Bij besluit van 11 december 2015 (het bestreden besluit IV) heeft verweerder het bezwaar van eiser, overeenkomstig het advies van de Commissie, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit IV beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Bij brief van 24 februari 2016 heeft eiser de rechtbank toestemming geweigerd kennis te nemen van de met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb aan de rechtbank overgelegde stukken in het geval hierin de weigeringsgronden per passage zijn vermeld. Aangezien aan de door eiser gestelde voorwaarde niet is voldaan, heeft de rechtbank geen kennis genomen van de door verweerder met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb aan de rechtbank overgelegde stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld met de drie beroepen van eiser tegen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met zaaknummers SGR 16/85, SGR 16/503 en 16/1622. In de vier zaken tegen verweerder enerzijds en de drie zaken tegen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties anderzijds wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigden en [persoon 1] .

Overwegingen

1. Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling kan worden toegekomen ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de beroepen van eiser ontvankelijk zijn. De rechtbank heeft in de omvang van het dossier en naar aanleiding van wat haar ambtshalve over andere zaken van eiser over de aantallen en omvang van diens verzoeken bekend is, aanleiding gezien partijen schriftelijke vragen te stellen.
Eiser heeft bij brief van 5 september 2016 de aan hem gestelde vragen beantwoord. Verweerder heeft bij brief van 14 september 2016 de aan hem gestelde vragen beantwoord.
2. Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (onder meer de uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
Dit uitgangspunt dient ook te gelden voor verzoeken tot kennisneming van documenten op grond van artikel 51, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv). Weliswaar hoeft een verzoeker geen belang te stellen voor het indienen van een dergelijk verzoek, maar de reden voor het indienen van een verzoek om kennisneming kan wel relevant zijn voor de beoordeling of er sprake is van misbruik van recht (vergelijk Afdelingsuitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1585).
3. Eiser heeft desgevraagd meegedeeld dat hij met de Wiv- en ook Wob-verzoeken die hij indient, beoogt een unieke verzameling historisch materiaal te verkrijgen en te behoeden voor vernietiging door dit materiaal te publiceren en voor een ieder toegankelijk te maken op zijn internetsites Stichtingargus.nl en inlichtingendiensten.nl. Het voordeel hiervan is dat onderzoekers, journalisten en historici niet zelf tijdrovende Wob en/of Wiv-procedures hoeven te voeren. Onderwerp van de verzameling zijn documenten waaruit blijkt hoe de veiligheidsdiensten functioneren na de Tweede Wereldoorlog. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij in navolging van een aantal organisaties uit de Verenigde Staten van Amerika op deze wijze een digitaal schaduwarchief wil creëren van informatie die anders door de toepassing van de Archiefwet na verloop van tijd verloren zou gaan. Verder wijst hij erop dat andere landen de door veiligheidsdiensten verzamelde informatie niet na 20 jaar vernietigen, maar zelf actief openbaar maken.
4. Verweerder en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de tegelijkertijd behandelde zaken met bovenvermelde zaaknummers ten aanzien van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), hebben erop gewezen dat zij zich aanvankelijk coöperatief hebben opgesteld en eiser informatie hebben verschaft over de inrichting van hun archieven. Ook hebben zij gepoogd een werkbare relatie met eiser op te bouwen om zo veel als mogelijk aan zijn omvangrijke verzoeken te kunnen voldoen. Na verloop van tijd hebben zij evenwel ervaren dat eisers proceshouding leidde tot een zodanig beslag op de capaciteit van de bestuursorganen dat dit ten koste ging van de uitvoering van hun kerntaken en de behandeling van andere Wob- en Wiv-verzoeken, zelfs na personele uitbreiding. Zo bleek dat het verstrekken van informatie aan eiser weer leidde tot nieuwe inzageverzoeken naar aanleiding van die verstrekte stukken en bleef eiser, ondanks overleg over de afdoening van zijn verzoeken, procedures voeren over de termijn van afhandeling (indienen van ingebrekestellingen, klachten en beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit) en over de gehanteerde weigeringsgronden (bezwaren, beroepen en hoger beroepen), maar ook en steeds meer over de staat van verweerders archieven. Verweerder en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben aangegeven dat de handelwijze van eiser lijkt op een vrijwel niet te stillen behoefte aan informatie.
5. Eiser heeft op de door de rechtbank gestelde vragen geantwoord dat hij de afgelopen vijf jaren ongeveer 73 Wob-/Wiv-verzoeken heeft ingediend bij de MIVD en ongeveer 97 bij de AIVD.
Verweerder heeft op de door de rechtbank gestelde vragen geantwoord dat eiser de afgelopen vijf jaren ruim 81 Wiv-verzoeken heeft gedaan. Dit aantal betreft zowel de door eiser in persoon als de als gemachtigde namens de Stichting Argus ingediende verzoeken. In 2012 heeft de MIVD in totaal 29 inzage verzoeken ontvangen, waarvan waarschijnlijk 9 stuks van eiser zijn. Het exacte aantal kan niet worden bevestigd, omdat de MIVD pas sinds 2013 met een digitaal postregistratiesysteem werkt. In 2013 heeft de MIVD in totaal 136 verzoeken ontvangen waarvan 14 verzoeken van eiser. In 2014 heeft de MIVD 52 verzoeken ontvangen, waarvan 19 verzoeken door eiser zijn ingediend. In 2015 heeft de MIVD in totaal 71 verzoeken ontvangen, waarvan 25 verzoeken van eiser en in 2016 (tot en met 6 september 2016) in totaal 43 verzoeken, waarvan 13 verzoeken van eiser.
Verweerder heeft hierbij nog aangegeven dat het, om meer inzicht in deze cijfers te verkrijgen, belangrijk is te realiseren dat:
- eiser na de afhandeling van vrijwel elk inzageverzoek in bezwaar en beroep gaat;
- een procedure hierdoor langdurig is;
- door de grote hoeveelheid inzageverzoeken door eiser, gevolgd door juridische procedures, de beslistermijnen in de primaire fase (van
nieuweverzoeken) regelmatig niet behaald worden;
- er nu een groot aantal inzageverzoeken van eiser in voorraad is, waar de MIVD op dit moment niet aan toekomt;
- dit eiser er niet van weerhoudt om ingebrekestellingen en/of nieuwe verzoeken in te dienen.
Verweerder heeft voorts aangegeven dat het werkelijke aantal verzoeken beduidend hoger ligt, omdat een groot gedeelte van de verzoeken – omwille van de omvang van het verzoek alsmede de hoeveelheid verzochte gegevens – noodgedwongen is onderverdeeld in afzonderlijke verzoeken, overigens altijd met instemming van eiser. Ter illustratie heeft verweerder de rechtbank geattendeerd op het inzageverzoek Verbindingsinlichtingen rapportages juni 1998 en januari 2004 (zaaknummer SGR 16/308) waarbij initieel is verzocht om alle rapportages uit 1998 tot en met 2004 (7 jaren; 84 maanden). Gelet op de omvang van de periode en de hoeveelheid stukken is in overleg met eiser gestart met verstrekking van twee maanden (juni 1998 en januari 2004). Concreet betekent dit dat nog 82 maanden zullen moeten volgen, wat waarschijnlijk om praktische redenen onderverdeeld zal moeten worden in 41 afzonderlijke zaken. Verweerder ziet een toename van het aantal verzoeken van eiser. In 2012 is eiser gestart met een gering aantal verzoeken en in 2015 heeft eiser 25 (veelal zeer omvangrijke) verzoeken gedaan. Voorts komt het aantal verzoeken en vervolgprocedures hoger te liggen, omdat eiser tegenwoordig ook als gemachtigde optreedt voor andere partijen (o.a. [persoon 2] ). Daarnaast dient eiser geregeld verzoeken in bij onder meer het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Algemene Zaken. Als hierbij wordt verzocht om vrijgave van documenten die door of namens de MIVD zijn opgesteld, wordt aan de MIVD verzocht om deze documenten met toepassing van het toetsingskader uit de Wiv te beoordelen op vrijgave. De MIVD heeft de afgelopen 5 jaar ongeveer 15 van dergelijke verzoeken behandeld.
Het is verweerder lastig gebleken de rechtbank exact te informeren hoeveel mankracht en tijd is besteed aan de afhandeling van de verzoeken van eiser, omdat binnen het ministerie van Defensie niet met tijdschrijven/urenregistratie wordt gewerkt. Om de rechtbank een goed beeld te kunnen schetsen van de mankracht en tijd die aan een gemiddeld inzageverzoek wordt besteed, heeft verweerder het interne werkproces bij inzageverzoeken op hoofdlijnen beschreven. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat uit de beschrijving van het interne werkproces volgt dat het zeer arbeidsintensief is en aangegeven dat enkele aspecten die hierbij een rol spelen onder andere zijn:
- zoekslag geschiedt hoofdzakelijk handmatig;
- omvangrijk
papierenarchief;
- bestanden deels op microfilms. Deze moeten beeld voor beeld worden beoordeeld;
- handmatige beoordeling met gele markeerstift;
- handmatige bewerking met zwarte markeerstift.
Daarnaast zijn de omvang en complexiteit van een verzoek bepalend voor de hoeveelheid mankracht en tijd die aan de afhandeling van een verzoek moet worden besteedt. Zo wordt in een incidenteel geval niets aangetroffen, maar in vele andere gevallen worden duizenden documenten aangetroffen en moeten die vervolgens worden beoordeeld.
Uit het interne werkproces bij inzageverzoeken volgt dat de MIVD het volgend aantal uren aan de afhandeling van een verzoek besteed:
- primaire fase: 39 uur;
- bezwaar fase: 80 uur;
- beroepsfase: 44 uur;
- hoger beroepsfase: 44 uur;
- verzoeken ministeries: 12 uur.
Naast dat de MIVD extra personeel heeft aangenomen om het grote aantal verzoeken te kunnen verwerken heeft verweerder ICT-middelen aangeschaft om het werkproces gedeeltelijk te digitaliseren.
Tussen 1 november 2013 en 6 september 2016 heeft verweerder een bedrag van € 37.597,70 aan verbeurde dwangsommen en proceskosten aan eiser betaald. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat eiser dit jaar in totaal al 19 ingebrekestellingen heeft ingediend (peildatum 6 september 2016). Verweerder verwacht dat in ieder geval 15 ingebrekestellingen zullen leiden tot uitbetaling van de volledige dwangsom (€ 18.900,-). In totaal is/wordt aan eiser (in een periode van minder dan drie jaar) minimaal een bedrag betaald van € 56.497,70 aan verbeurde dwangsommen en proceskosten.
6. Door eiser wordt niet betwist dat zijn verzoeken veel beslag leggen op de personele capaciteit van verweerder, maar hij is evenwel van mening dat hij doordat hij niet de hele verzameling tegelijk opvraagt, maar dit gefaseerd doet voldoende rekening houdt met het uit zijn verzoeken voortvloeiende capaciteitsbeslag op het overheidsapparaat. Als voordeel van het door hem op internet te plegen schaduwarchief noemt hij dat onderzoekers, journalisten en historici niet zelf tijdrovende Wob/Wiv-procedures hoeven te voeren.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn inzageverzoeken beoogt een digitaal schaduwarchief van verweerders archieven aan te leggen. Eiser heeft dit ter zitting desgevraagd bevestigd. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser omvangrijke delen van verweerders archief opvraagt, welke verzoeken een groot beslag op de (personele) capaciteit van verweerder leggen, zoals onder rechtsoverweging 5 is vermeld.
Eiser heeft meegedeeld dat hij met zijn schaduwarchief beoogt een unieke verzameling historisch materiaal te verkrijgen en deze te behoeden voor vernietiging door dit materiaal te publiceren en voor een ieder toegankelijk te maken op door hem beheerde internetsites.
De rechtbank is van oordeel dat het recht op informatie dat in de Wob en de Wiv geregeld is daarvoor niet is bedoeld. Dit recht heeft niet tot doel de werking van de Archiefwet, op grond waarvan na verloop van tijd documenten kunnen worden vernietigd, als zodanig tegen te gaan.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers beweegreden omvangrijke delen van verweerders archief op te vragen teneinde verder niet nader gespecificeerde informatie voor andere burgers toegankelijk te maken, geen redelijk doel is. Het aanleggen van een schaduwarchief door eiser om dat doel te bereiken is niet geëigend, niet efficiënt en in strijd met het systeem van de Wiv en de Wob. Nog daargelaten dat het raadplegen van de door eiser opgevraagde informatie door derden een onzekere toekomstige gebeurtenis is, overweegt de rechtbank dat de wetgever met de Wiv en de Wob een laagdrempelige mogelijkheid heeft gecreëerd voor burgers om openbaarmaking van bij de overheid berustende documenten te verzoeken, desgewenst met hulp van een rechtsbijstandverlener. Hiermee is de openbaarheid voldoende gewaarborgd. Deze omstandigheden, afgezet tegen de enorme inspanningen waartoe behandeling van eisers verzoeken verweerder dwingt, maken dat eiser het recht op het verzoeken om informatie dat de Wob en de Wiv hem bieden zodanig evident zonder redelijk doel gebruikt dat het aanwenden van dat recht blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank voelt zich gesteund in dit oordeel door eisers verklaring ter zitting dat hij van het innen van dwangsommen en proceskosten mede zijn broodwinning maakt.
9. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat eiser de bevoegdheid de Wiv verzoeken in te dienen zodanig evident heeft aangewend zonder redelijk doel dan wel voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, dat het aanwenden van die rechten en bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Er is misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarvoor de Wiv is gebruikt.
10. Nu de beroepen misbruik van recht inhouden zijn deze beroepen dientengevolge niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, voorzitter, en mr. E.S.G. Jongeneel en mr. M.M. Meijers, leden, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.