ECLI:NL:RBDHA:2016:15526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van verslagen van het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland en misbruik van recht

In deze zaak heeft eiser op 8 oktober 2013 een verzoek ingediend om openbaarmaking van de verslagen van de bijeenkomsten van het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland, inclusief bijlagen en onderliggende stukken, sinds 1960. De minister van Algemene Zaken, verweerder, heeft in meerdere besluiten, van januari 2014 tot en met december 2015, op dit verzoek beslist, waarbij hij de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) in acht heeft genomen. Eiser heeft vervolgens een ingebrekestelling verzonden en een beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, dat later is doorgezonden naar de rechtbank Den Haag.

Tijdens de zitting op 20 september 2016 heeft eiser toegelicht dat hij met zijn verzoeken een digitaal schaduwarchief wil creëren van documenten die anders verloren zouden gaan. Hij stelt dat hij deze informatie wil publiceren op zijn websites om het toegankelijk te maken voor journalisten, onderzoekers en historici. Verweerder heeft echter betoogd dat eisers verzoeken een onredelijk beslag leggen op de capaciteit van het bestuursorgaan en dat de verzoeken niet voldoen aan de doelstellingen van de Wob en de Wiv.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser misbruik maakt van zijn recht om informatie op te vragen. De rechtbank concludeert dat het verzoek om openbaarmaking evident zonder redelijk doel is ingediend en dat er sprake is van kwade trouw. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 december 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/6293

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Algemene Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.A. Geleijnse).

Procesverloop

Op 8 oktober 2013 heeft eiser een verzoek ingediend om openbaarmaking van de verslagen van de bijeenkomsten van het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland -met eventuele bijlagen en onderliggende stukken- sinds 1960.
Bij besluiten van 31 januari 2014, 4 maart 2014, 7 maart 2014, 2 april 2014, 13 juni 2014, 31 juli 2014 en 28 december 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder met inachtneming van de Wob en de Wiv 2002 op het verzoek beslist. Op 28 december 2015 heeft verweerder zeven besluiten genomen.
Op 11 december 2014 heeft eiser een ingebrekestelling aan verweerder verzonden.
Op 19 februari 2015 heeft verweerder de dwangsom vastgesteld op € 1260,-.
Op 16 maart 2015 heeft eiser een beroep niet tijdig beslissen ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep, samen met een aantal andere beroepen van eiser, doorgezonden naar de rechtbank Den Haag.
Op 5 februari 2016, aangevuld op 25 februari 2016, heeft eiser het beroep gemotiveerd.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft de rechtbank, desgevraagd, toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van de door verweerder met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb overgelegde vertrouwelijke stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016.
Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep in de zaak met het procedurenummer 15/6294. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is voor verweerder verschenen [persoon] .

Overwegingen

1. Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling kan worden toegekomen ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiser kan worden ontvangen in het beroep. De rechtbank heeft in de omvang van het dossier en naar aanleiding van hetgeen haar ambtshalve over de hoeveelheid en omvang van eisers verzoeken in andere zaken bekend is, aanleiding gezien partijen schriftelijke vragen te stellen. Eiser heeft bij brief van 5 september 2016 de aan hem gestelde vragen beantwoord. Verweerder heeft bij brief van 14 september 2016 de aan hem gestelde vragen beantwoord.
2. Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (onder meer uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
Dit uitgangspunt dient ook te gelden voor verzoeken tot kennisneming van documenten op grond van artikel 51, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv). Weliswaar hoeft een verzoeker geen belang te stellen voor het indienen van een dergelijk verzoek, maar de reden voor het indienen van een verzoek om kennisneming kan wel relevant zijn voor de beoordeling of er sprake is van misbruik van recht (vergelijk Afdelingsuitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1585).
3. Eiser heeft desgevraagd meegedeeld dat hij met zijn (Wob- en Wiv-)verzoek beoogt een unieke verzameling historisch materiaal te verkrijgen en te behoeden voor vernietiging door dit materiaal te publiceren en voor een ieder toegankelijk te maken via internet. Onderwerp van de verzameling zijn documenten waaruit blijkt hoe de veiligheidsdiensten functioneren na de Tweede Wereldoorlog. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij in navolging van een aantal organisaties uit de Verenigde Staten van Amerika op deze wijze een schaduwarchief wil creëren van informatie, die anders door de toepassing van de Archiefwet na verloop van tijd verloren zou gaan. Daarbij neemt hij ook in aanmerking dat in bepaalde andere landen door veiligheidsdiensten verzamelde informatie volgens de wet niet na 20 jaar wordt vernietigd, maar door die diensten zelf actief openbaar wordt gemaakt.
Eiser bewerkstelligt dit doel door de door hem opgevraagde documenten te publiceren op de websites www.stichtingargus.nl en www.inlichtingendiensten.nl. Eiser wil op deze manier ook bereiken dat de door hem van de inlichtingdiensten verkregen informatie gemakkelijk toegankelijk wordt voor journalisten, onderzoekers en historici.
4. Verweerder heeft erop gewezen dat eisers standpunt erop neerkomt dat verweerder de werkzaamheden die hij ingevolge de Archiefwet moet verrichten reeds naar aanleiding van eisers verzoek(en) moet verrichten om aan eisers verzoek(en) te kunnen voldoen. Dit is in de loop der tijd duidelijk geworden. Verweerder heeft zich aanvankelijk coöperatief opgesteld en eiser informatie verschaft over de inrichting van de archieven en gepoogd een werkbare relatie met eiser op te bouwen om zo veel als mogelijk aan zijn verzoeken te kunnen voldoen. Na verloop van tijd heeft verweerder evenwel ervaren dat eisers proceshouding - het doen van meer verzoeken naar aanleiding van de door verweerder verstrekte informatie en het indienen van bezwaren en beroepen - leidde tot een zodanig beslag op de capaciteit van het bestuursorgaan in de vorm van behandeling van zijn verzoeken, bezwaren en beroepen dat dit beslag op de capaciteit ten koste ging van de uitvoering van de kerntaken en de behandeling van andere Wob- en Wiv-verzoeken. Verweerder heeft verklaard dat overleg over de afhandeling van eisers verzoeken momenteel stil ligt. Deze impasse is niet alleen ontstaan naar aanleiding van geschillen over de termijn van afhandeling van de verzoeken van eiser (door het indienen van ingebrekestellingen, klachten en beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit) en geschillen over de weigeringsgronden (bezwaren, beroepen en hoger beroepen), maar ook en steeds meer naar aanleiding van geschillen over de staat van verweerders archieven. In het bijzonder omdat eiser veelvuldig verklaringen vraagt over de zoekslagen naar documenten die volgens hem ontbreken, besluiten die in het kader van de Archiefwet worden genomen aanvecht en aan verweerder vraagt om overzichten van documenten (registerlijsten van archiefdelen, inventarissen e.d.) teneinde nieuwe aanknopingspunten te vinden voor informatieverzoeken en stellingen over zoekslagen.
Verweerder heeft verder, met verwijzing naar concrete voorbeelden, gesteld dat eiser nodeloos procedures voert. Het totaal aantal uren dat tot nu toe aan de afhandeling van de in totaal 22 verzoeken in de afgelopen 5 jaren van eiser is besteed, bedraagt naar schatting 3066 uren.
5. Door eiser wordt niet betwist dat zijn verzoeken veel beslag leggen op de personele capaciteit van verweerder, maar hij is evenwel van mening dat hij doordat hij niet de hele verzameling tegelijk opvraagt maar dit gefaseerd doet, voldoende rekening houdt met het uit zijn verzoeken voortvloeiende capaciteitsbeslag op het overheidsapparaat. Als voordeel van het door hem via internet te plegen schaduwarchief noemt hij dat onderzoekers, journalisten en historici niet zelf tijdrovende Wob/Wiv-procedures hoeven te voeren.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser met zijn verzoeken beoogt een digitaal schaduwarchief van verweerders archieven aan te leggen. Eiser heeft dit ter zitting desgevraagd bevestigd. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser omvangrijke delen van verweerders archief opvraagt, welke verzoeken een groot beslag op de (personele) capaciteit van verweerder leggen, zoals onder rechtsoverweging 4 is vermeld.
Eiser heeft meegedeeld dat hij met zijn schaduwarchief beoogt een unieke verzameling historisch materiaal te verkrijgen en deze te behoeden voor vernietiging door dit materiaal te publiceren en voor een ieder toegankelijk te maken op door hem beheerde internetsites.
De rechtbank is van oordeel dat het recht op informatie dat in de Wob en de Wiv geregeld is daarvoor niet is bedoeld. Dit recht heeft niet tot doel de werking van de Archiefwet, op grond waarvan na verloop van tijd documenten kunnen worden vernietigd, als zodanig tegen te gaan.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers beweegreden omvangrijke delen van verweerders archief op te vragen teneinde verder niet nader gespecificeerde informatie voor andere burgers toegankelijk te maken, geen redelijk doel is. Het aanleggen van een schaduwarchief door eiser om dat doel te bereiken is niet geëigend, niet efficiënt en in strijd met het systeem van de Wiv en de Wob. Nog daargelaten dat het raadplegen van de door eiser opgevraagde informatie door derden een onzekere toekomstige gebeurtenis is, overweegt de rechtbank dat de wetgever met de Wiv en de Wob een laagdrempelige mogelijkheid heeft gecreëerd voor burgers om openbaarmaking van bij de overheid berustende documenten te verzoeken, desgewenst met hulp van een rechtsbijstandverlener. Hiermee is de openbaarheid voldoende gewaarborgd. Deze omstandigheden, afgezet tegen de enorme inspanningen waartoe behandeling van eisers verzoeken verweerder dwingt, maken dat eiser het recht op het verzoeken om informatie dat de Wob en de Wiv hem bieden zodanig evident zonder redelijk doel gebruikt dat het aanwenden van dat recht blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank voelt zich gesteund in dit oordeel door eisers verklaring ter zitting dat hij van het innen van dwangsommen en proceskosten mede zijn broodwinning maakt.
8. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat eiser de bevoegdheid het Wob/Wiv-verzoek in te dienen zodanig evident heeft aangewend zonder redelijk doel dan wel voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, dat het aanwenden van die rechten en bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Er is misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dat beroep niet los kan worden gezien van het doel waarvoor de Wob/Wiv is gebruikt.
9. Nu het beroep misbruik van recht inhoudt is dit beroep dientengevolge niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, voorzitter, en mr. E.S.G. Jongeneel en mr. M.M. Meijers, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.