ECLI:NL:RBDHA:2016:15513
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van een Iraanse asielzoeker in het kader van een verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd op grond van zijn seksuele geaardheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn bewustwordingsproces en zelfacceptatie als vaag en summier moesten worden beschouwd. Eiser had in zijn verklaringen uitvoerig uiteengezet hoe hij zich door de jaren heen had gevoeld en hoe hij zijn seksuele geaardheid had geaccepteerd, ondanks de afwijzing door zijn religie. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van eiser slaagde, omdat verweerder niet had aangetoond dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig waren.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de terugkeer van eiser naar Iran in 2010 en zijn langdurige verblijf daar afbreuk deden aan de geloofwaardigheid van zijn seksuele geaardheid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiser vergoedde. De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van eiser over zijn contacten met homoseksuele organisaties en zijn deelname aan projecten niet negatief waren meegewogen door verweerder, wat ook een aspect was dat in de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn seksuele geaardheid moest worden meegenomen.