1.2De dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft op 7 april 2015 een signaal van de Financial Intelligence Unit (FIU) ontvangen over ongebruikelijke geldtransacties. Hierna is een rechtmatigheidsonderzoek gestart, bestaande uit een administratief onderzoek en een gesprek van de afdeling Bijzonder Onderzoek van de dienst SZW met eiser op 20 mei 2015. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in het rapport van bevindingen van 16 juli 2015. Uit gegevens van de FIU is gebleken dat eiser in de periode van 24 juni 2004 tot en met 23 april 2008 30 keer geld heeft overgemaakt naar personen in de Dominicaanse republiek, de Nederlandse Antillen, Aruba en Guatemala, in totaal een bedrag van € 95.470,- .
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het recht van eiser op bijstand over de periode van 1 juni 2004 tot en met 30 april 2008 ingetrokken en van hem een bedrag van € 58.703,33 (€ 45.030,27 plus € 13.673,06) teruggevorderd. De grondslag hiervoor is dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de money transfers of zijn inkomsten hieruit. Hierdoor is het recht op bijstand over voornoemde periode niet meer vast te stellen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is verweerder niet gebleken. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen redenen zijn om van brutering af te zien.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Eiser wijst erop dat zijn bewindvoerder te laat in de procedure is ingeschakeld. Daarmee heeft verweerder onrechtmatig gehandeld.
Inhoudelijk stelt eiser louter als katvanger te hebben gefungeerd. Hij verrichtte de money transfers voor vrienden en kennissen tegen contante betaling van maximaal € 30,- per transactie of met als tegenprestatie een traktatie. Eiser stelt dat de gelden ter overboeking zo kort in zijn bezit zijn geweest dat ze niet aan hem kunnen worden toegerekend. Volgens eiser rechtvaardigen deze transacties en de inkomsten hieruit niet dat de uitkering over de periode in geding wordt ingetrokken en teruggevorderd. Eiser stelt voorts dat verweerder ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen de maanden waarin wel en waarin geen transacties hebben plaatsgevonden. Verweerder had in ieder geval moeten afzien van intrekking en terugvordering van de bijstand over de maanden waarin geen transacties hebben plaatsgevonden. Daarnaast stelt eiser dat de bedragen die verweerder koppelt aan de overboekingen niet juist zijn. Zoals hij in zijn verklaring van 20 mei 2015 reeds naar voren heeft gebracht gaat het om overboekingsbedragen van € 600,- en € 800,-.
Ten slotte stelt eiser dat verweerder in dit geval van brutering had moeten afzien.
4. Met ingang van 1 januari 2015 is de Pw in werking getreden en is de Wet werk en bijstand (Wwb) komen te vervallen. Sindsdien is de Pw de formele bevoegdheidsgrondslag voor het toekennen, herzien, intrekken en terugvorderen van bijstand. Het bestreden besluit heeft geheel betrekking op het recht op bijstand in een periode die vóór 1 januari 2015 ligt. In zoverre moet het bestreden besluit worden getoetst aan de materiële bepalingen van de wetgeving zoals die gold vóór 1 januari 2015, dus aan de bepalingen van de Wwb. Omdat het primair terugvorderingsbesluit is genomen na 1 januari 2015 en de vordering daarom ook na die datum is ontstaan, moet het bestreden besluit voor zover het de terugvordering betreft, worden getoetst aan de bepalingen van de Pw. Voor zover verweerder het voorgaande in de besluitvorming heeft miskend, verbindt de rechtbank daaraan geen consequenties. Eiser is immers niet in zijn belangen geschaad, omdat de grondslag voor de intrekking in materieel opzicht met de invoering van de Pw niet is gewijzigd.
5. Eiser betoogt dat verweerder de bewindvoerder niet tijdig in de procedure heeft betrokken, terwijl deze sinds de onderbewindstelling van eiser als zijn wettelijk vertegenwoordiger is aan te merken. Inderdaad had verweerder de bewindvoerder voor het gesprek van 20 mei 2015 behoren uit te nodigen. Maar nu eiser zijn toen afgelegde verklaring tijdens de hoorzitting, in aanwezigheid van de bewindvoerder, heeft herhaald, kan dit gebrek niet tot het door eiser beoogde doel leiden dat de verklaring van eiser buiten beschouwing zou moeten worden gelaten. De rechtbank is niet gebleken dat eiser onevenredig in zijn belangen is geschaad door de gang van zaken op 20 mei 2015, zodat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gepasseerd.