Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2016 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres ontving sinds 1 november 2012 een bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening, waarbij de gemeente een bijstandshypotheek als zekerheid verlangde. De lening was vastgesteld op € 24.782,-- op basis van een WOZ-waarde van de woning van € 159.000,--. Eiseres heeft op 25 juli 2013 aangegeven geen bijstandsuitkering meer te willen ontvangen, waarna de uitkering op 16 oktober 2013 is beëindigd. Op 26 februari 2015 diende eiseres een nieuwe aanvraag in voor bijstandsverlening, die op 1 juni 2015 werd goedgekeurd, maar met de verplichting om mee te werken aan de beoordeling van een krediethypotheek. Dit werd later gecorrigeerd, waarbij eiseres werd ontslagen van deze verplichting. Eiseres maakte bezwaar tegen de berekening van de krediethypotheek, wat door verweerder ongegrond werd verklaard. Eiseres ging hiertegen in beroep.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de vraag behandeld of verweerder de oude WOZ-waarde van € 159.000,-- mocht hanteren bij de berekening van de hypothecaire geldlening, ondanks dat de WOZ-waarde in 2015 lager was, namelijk € 145.000,--. De rechtbank oordeelde dat het beleid van de gemeente, dat stelt dat bijstandsverlening binnen twee jaar na beëindiging van de vorige bijstandsverlening met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek moet plaatsvinden, rechtmatig is. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de oude WOZ-waarde mocht hanteren en verklaarde het beroep ongegrond.