ECLI:NL:RBDHA:2016:14800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
NL 16.3001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van Macedonië als veilig land van herkomst in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 november 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Macedonië heeft aangewezen als een veilig land van herkomst. De eiser, geboren op 25 december 1982, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zijn beslissing voldoende had onderbouwd met informatie uit diverse bronnen, waaronder rapporten van internationale organisaties en de Europese Commissie. De rechtbank concludeerde dat Macedonië voldoet aan de wettelijke vereisten voor aanwijzing als veilig land van herkomst, ondanks dat er in de praktijk nog verbeteringen nodig zijn en dat discriminatie in individuele gevallen voorkomt. De eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk niet de bescherming van de autoriteiten in Macedonië kon inroepen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag, evenals het inreisverbod voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: NL16.3001, V-nummer: [a]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2016 in de zaak tussen
[eiser]
gemachtigde: mr. D. de Heuvel,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J.T. van Es.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en heeft hij aan eiser op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op 25 december 1982. Op 15 oktober 2016 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn Roma afkomst geen goed leven heeft in Macedonië, onder andere omdat hij geen vast werk kan vinden.
2.1
Verweerder heeft de nationaliteit, identiteit en Roma afkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder acht de door eiser opgegeven reden van vertrek eveneens geloofwaardig. Hierin ziet verweerder echter geen rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Macedonië is aangewezen als een veilig land van herkomst en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Macedonië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
3. Als beroepsgrond voert eiser, onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 19 september 2016 (ECLI:RBDHA:2016:11317) en 23 september 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:11503), aan dat Macedonië niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De beroepsgrond faalt.
3.1
Een land kan als veilig land van herkomst in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, artikel 3.105ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) worden aangewezen, als het aan een aantal in die wettelijke voorschriften omschreven vereisten voldoet. Verweerder dient aan te tonen dat aan de vereisten voor aanwijzing als veilig land van herkomst is voldaan. Voor die aanwijzing geldt als norm dat in het desbetreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) plaatsvindt. Bij de beoordeling of aan deze norm wordt voldaan, moet verweerder de rechtstoestand in Macedonië, de algemene politieke omstandigheden en de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel betrekken. Dit betekent dat hij de juridische en feitelijke situatie in het land moet onderzoeken en, in verband met eventueel te verwachten veranderingen in die situatie, acht moet slaan op de algemene politieke omstandigheden. Dat onderzoek dient verweerder ingevolge artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 te baseren op een reeks van informatiebronnen, voor zover beschikbaar, waaronder in het bijzonder informatie uit ander lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO, European Asylum Support Office), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Daaruit moet blijken dat er in het desbetreffende land wet- en regelgeving is die vorenbedoelde vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en die het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden (de juridische situatie). Tevens moet daaruit blijken dat die wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden, waarvoor ingevolge artikel 3.37f, tweede lid, van het VV 2000 onder meer de daadwerkelijke beschikbaarheid van een systeem van rechtsmiddelen relevant is (de feitelijke situatie). Nadat verweerder een land als veilig land van herkomst heeft aangewezen, moet hij de situatie in dat land, volgens artikel 37 van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) en artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000, regelmatig opnieuw onderzoeken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474).
3.2.1
Bij regeling van 10 november 2015 heeft verweerder Macedonië aangewezen als veilig land van herkomst door bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het VV 2000, op te nemen in het VV 2000. In de toelichting op de regeling van 10 november 2015 is onder meer vermeld dat Macedonië het Vluchtelingenverdrag en het EVRM heeft geratificeerd, kandidaat-lidstaat is van de Europese Unie en dat zijn inwoners zijn vrijgesteld van de visumplicht voor toelating tot de Europese Unie. Verder is daarin vermeld dat een aantal andere lidstaten van de Europese Unie Macedonië ook heeft aangewezen als veilig land van herkomst en dat de rechtbanken de afgelopen jaren ten aanzien van Macedonië reeds hebben overwogen dat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat er geen rechtsgrond bestaat voor het verlenen van internationale bescherming. Verder wordt verwezen naar een brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 3 november 2015 (Kamerstukken II 2015/16, 19 637, nr. 2076). In de toelichting is daarnaast vermeld dat de Europese Commissie op basis van alle relevante informatie waarover zij beschikt, met name verslagen van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en informatie van de lidstaten, het EASO, de Raad van Europa, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR, United Nations High Commissioner for Refugees) en andere relevante internationale organisaties, tot de conclusie is gekomen dat Macedonië een veilig land van herkomst is in de zin van de Procedurerichtlijn en moet worden opgenomen in een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst.
3.2.2
Daarnaast heeft verweerder in het voornemen en het bestreden besluit de aanwijzing van Macedonië als veilig land van herkomst nader toegelicht. Verweerder heeft onder meer verwezen naar de voortgangsrapportage ‘The Former Yugoslav Republic of Macedonia, Report 2015’ van 10 november 2015 van de Europese Commissie in het kader van de toetreding van Macedonië tot de Europese Unie, het rapport ‘Asylum Applicants from the Western Balkans: comparative analysis of trends, push-pull factors and responses – Update’ van mei 2015 van het EASO en het Country Report Macedonië over 2015 van het US Department of State.
3.3
Eiser heeft terecht aangevoerd dat verweerder niet de door hem gewenste waarde kan hechten aan de omstandigheid dat inwoners van Macedonië zijn vrijgesteld van de visumplicht voor toelating tot de Europese Unie en dat Macedonië kandidaat-lidstaat is van de Europese Unie. Deze omstandigheden spelen – zonder een nadere toelichting van verweerder, die ontbreekt – op zichzelf geen rol bij de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst.
3.4
De omstandigheid dat andere landen Macedonië als veilig land hebben aangemerkt en het voorstel van de Europese Commissie om Macedonië op een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst te plaatsen spelen op zichzelf evenmin een rol bij de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst.
3.4.1.
In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder echter toegelicht dat, nu uit het EASO-rapport van mei 2015 volgt dat slechts 1% van de asielverzoeken van Macedonische asielzoekers in de lidstaten wordt ingewilligd, hieruit kan worden afgeleid dat geen sprake is van structurele schendingen van het Vluchtelingenverdrag of van artikel 3 van het EVRM. In het licht van deze toelichting heeft verweerder de omstandigheid dat andere landen Macedonië als veilig land hebben aangemerkt in samenhang met de overige door verweerder gebruikte bronnen van belang kunnen achten voor de door hem te maken beoordeling.
3.4.2
Verweerder heeft, blijkens het bestreden besluit en zoals hij ter zitting heeft bevestigd, het onderzoek van de Europese Commissie, dat ten grondslag ligt aan het voorstel om Macedonië op te nemen op de gemeenschappelijke EU-lijst, tot het zijne gemaakt na een eigen, zelfstandig onderzoek naar en een beoordeling van dat onderzoek. Ter zitting heeft verweerder in dit verband toegelicht dat hij het onderzoek van de Europese Commissie kritisch heeft bestudeerd in die zin dat hij aan de hand van andere in het bestreden besluit genoemde bronnen de conclusies van dit rapport heeft getoetst. Uit dit onderzoek zijn geen aanknopingspunten naar voren gekomen op grond waarvan verweerder twijfelt aan de conclusie van de Europese Commissie. Door het onderzoek van de Europese Commissie na een eigen, zelfstandig onderzoek ernaar en een beoordeling ervan gemotiveerd tot het zijne te maken en daarbij onder meer de onder 3.2.2 vermelde rapporten te betrekken, heeft verweerder zijn beoordeling of Macedonië een veilig land van herkomst is, naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd op de door artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 voorgeschreven informatiebronnen. Het onderzoek naar de aanwijzing van Macedonië als veilig land van herkomst voldoet in zoverre aan de wettelijke vereisten.
3.5
Uit de door verweerder betrokken informatiebronnen volgt dat er in Macedonië wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en die het voor de autoriteiten van Macedonië mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden. Eiser heeft de juridische situatie in Macedonië als zodanig ook niet bestreden.
3.6
Ook blijkt uit de door verweerder betrokken informatiebronnen dat de hiervoor genoemde wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en dat bescherming dus ook feitelijk wordt geboden. Uit die bronnen kan onder meer worden afgeleid dat politiegeweld en andere vormen van misdragingen worden onderzocht en bestraft en dat de autoriteiten in het algemeen het discriminatieverbod handhaven. Mensenrechtenschendingen kunnen bij de strafrechter, de burgerlijke rechter en de bestuursrechter aan de orde worden gesteld en een eventuele ongunstige uitspraak kan in beroep worden bestreden. De nationale gerechten zijn in overgrote meerderheid in staat onafhankelijk recht te spreken en de autoriteiten respecteren in het algemeen uitspraken van rechtbanken. Burgers kunnen in voorkomende gevallen klachten indienen bij de ombudsman. Voorts zijn in Macedonië mensenrechtenorganisaties actief. Deze worden niet gehinderd door de autoriteiten en overheidsfunctionarissen zijn genegen naar deze organisaties te luisteren.
Dat de implementatie van de wet- en regelgeving nog verbetering behoeft en dat discriminatie in individuele gevallen in Macedonië voorkomt, maakt niet dat Macedonië reeds hierom geen veilig land van herkomst is. Daarbij is van belang dat burgers tegen deze problemen bescherming van de autoriteiten kunnen inroepen.
3.7
Gesteld noch is uit de door verweerder betrokken informatiebronnen gebleken dat de veiligheidssituatie in Macedonië niet duurzaam is.
3.8
Uit het vorenstaande volgt dat de aanwijzing van Macedonië als veilig land van herkomst voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten.
4. Nu Macedonië als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Voor zover eiser betoogt dat Macedonië voor hem persoonlijk niet als veilig kan worden aangemerkt, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel uit de informatiebronnen blijkt dat personen met een Roma afkomst worden achtergesteld, is niet gebleken dat er voor eiser sprake is van een onhoudbare situatie. Zo heeft eiser verklaard dat hij onderwijs heeft genoten en dat hij onderdak en medische hulp heeft ontvangen. Daarnaast ontving hij van de autoriteiten een maandelijkse financiële bijdrage om in zijn levensonderhoud te voorzien. Daarnaast blijkt uit de informatiebronnen dat bij voorkomende problemen bescherming van de autoriteiten gevraagd kan worden. Nu niet is gebleken dat deze bescherming niet aan personen met een Roma afkomst wordt geboden en nu ook niet is gebleken dat eiser (tevergeefs) bescherming heeft gezocht bij de autoriteiten, maakt eiser niet aannemelijk dat in zijn geval geen bescherming wordt geboden.
5. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond op grond artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 afgewezen.
6. Omdat de asielaanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 eiser een termijn voor vrijwillig vertrek kunnen onthouden. Ook heeft verweerder terecht op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod uitgevaardigd. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding vormen om af te zien van het inreisverbod dan wel de duur daarvan te verkorten.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Wegman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.S.J. Letschert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016.
griffier de rechter is verhinderd deze
uitspraak te tekenen.
Deze uitspraak is op 23 november 2016 in het digitaal dossier geplaatst.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.