ECLI:NL:RBDHA:2016:14705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
AWB 16/25001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel aan een asielzoeker zonder voldoende waarborgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel aan een asielzoeker, eiser, op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Albanese nationaliteit en verblijvende in het Aanmeldcentrum Schiphol, betwistte de rechtmatigheid van de maatregel. Hij voerde aan dat hij niet adequaat was gehoord en dat er geen proces-verbaal van gehoor was opgemaakt, wat volgens hem een schending van zijn rechten betekende. De rechtbank overwoog dat het ontbreken van een proces-verbaal van gehoor een ernstige tekortkoming was, omdat dit document essentieel is voor de controleerbaarheid van de procedure en de waarborging van de rechten van de vreemdeling. De rechtbank stelde vast dat verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, niet had voldaan aan de verplichting om eiser voorafgaand aan de maatregel voldoende te informeren en te horen over zijn persoonlijke omstandigheden. Hierdoor was de rechtbank van oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel van aanvang af onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, hevelde de maatregel op en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.760,- voor de periode dat hij in het Justitieel Complex Schiphol verbleef. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16 / 25001 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Albanese nationaliteit, verblijvende in Aanmeldcentrum Schiphol,
eiser,
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 26 oktober 2016 eiser meegedeeld dat op grond van artikel 3, vierde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een besluit omtrent de weigering van toegang tot Nederland is uitgesteld voor ten hoogste vier weken. Bij besluit van diezelfde datum is aan eiser op grond van artikel 6, derde lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel op 1 november 2016 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een aanvullend proces-verbaal over te leggen. Verweerder heeft de rechtbank hiertoe op 15 november 2016 een brief gestuurd en op diezelfde datum heeft eiser hierop gereageerd. Het onderzoek is vervolgens, na hiertoe toestemming te hebben verkregen van partijen, op 15 november 2016 gesloten.

Overwegingen

Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, zesde lid, Vw het beroep gegrond.
Ingevolge artikel 6, derde lid, Vw kan de vreemdeling wiens aanvraag overeenkomstig artikel 3, derde lid, wordt behandeld in de grensprocedure, worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
Eiser voert in de eerste plaats aan dat aan hem voordat de vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd, geen vragen zijn gesteld aangaande bijzondere individuele feiten en omstandigheden die de maatregel mogelijk onevenredig bezwarend voor hem zouden maken. Uit het door de Koninklijke Marechaussee (KMar) opgemaakte proces-verbaal van bevindingen volgt dat eiser zou hebben verklaard geen problemen te hebben met de bewaring. Eiser betwist echter dat hij dit op enige vraag van de verbalisant heeft geantwoord. Hij begrijpt niet dat hem als asielzoeker zijn vrijheid is ontnomen. Eiser geeft aan wel een interview bij de KMar te hebben gehad. Hier is volgens hem echter niet gesproken over vrijheidsontneming. Eiser kan zich voorts niet herinneren of vragen zijn gesteld over zijn gezondheidssituatie en eventueel medicijngebruik. Eiser was in de veronderstelling dat hij, nu hij zijn asielwens had geuit, bescherming zou krijgen. Hij heeft dan ook totaal niet begrepen dat hij zou worden opgesloten. Eiser concludeert dat verweerder onvoldoende informatie heeft vergaard om tot een goede belangenafweging te kunnen komen, terwijl evenmin sprake is van een kenbare belangenafweging. Volgens eiser is de maatregel dan ook van aanvang af onrechtmatig.
3.1
Verweerder heeft gewezen op het overgelegde proces-verbaal van bevindingen. Hierin staat dat aan eiser vragen zijn gesteld, zoals daarin weergegeven, en dat eiser heeft geantwoord dat hij geen problemen heeft met vrijheidsontneming. Hier dient dan ook van te worden uitgegaan. Verweerder erkent ter zitting dat uit het proces-verbaal van bevindingen niet blijkt op welk tijdstip eiser is gehoord. Dit blijkt ook niet uit enig ander stuk dat zich in het dossier bevindt.
3.2
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een aanvullend proces-verbaal van de KMar over te leggen, waaruit de feitelijke gang van zaken vóór de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op 26 oktober 2016 blijkt.
3.3.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 15 november 2016 meegedeeld dat aan de opperwachtmeester van de KMar is gevraagd in een aanvullend proces-verbaal te bevestigen dat zij aan eiser heeft meegedeeld dat het voornemen bestond aan hem een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen en dat zij heeft gevraagd of er volgens hem feiten en omstandigheden waren die dat in zijn geval niet mogelijk maakten. Verder heeft verweerder gevraagd of zij kan bevestigen dat eiser daarop het antwoord, zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen, heeft gegeven. Door de opperwachtmeester is aangegeven dat zij geen aanleiding ziet een aanvullend proces-verbaal op te maken, nu zij staat voor de inhoud van het op 26 oktober 2016 opgemaakte en door haar ondertekende proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal valt, zoals al haar handelingen in uitoefeningen van haar functie, onder de door haar afgelegde ambtsbelofte.
3.4
Eiser heeft in reactie op verweerders brief van 15 november 2016 aangevoerd dat nu verweerder geen aanvullend proces-verbaal heeft overgelegd, en eiser ontkent dat hem vragen zijn gesteld met betrekking tot bijzondere feiten en omstandigheden die de maatregel onevenredig bezwarend zouden maken, er niet van kan worden uitgegaan dat deze vragen daadwerkelijk aan eiser zijn gesteld. Eiser blijft bij het standpunt dat de maatregel vanaf de dag van de oplegging onrechtmatig is.
3.5
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 5.2, vierde lid, in samenhang met het eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) volgt dat voordat een vreemdeling op grond van artikel 59, 59a of 59b Vw in bewaring wordt gesteld, deze vreemdeling eerst wordt gehoord. Van dit gehoor wordt een proces-verbaal opgemaakt. Het in artikel 5.2, vierde lid, Vb neergelegde vereiste van het opmaken van een afzonderlijk proces-verbaal van gehoor vormt een waarborg dat een precieze, en achteraf goed controleerbare weergave wordt gegeven van hetgeen is besproken tijdens het gehoor van de vreemdeling voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:4063) waarin is overwogen dat verweerder ‘de rechter ten volle in staat moet stellen om de controle van de rechtmatigheid van het door hem genomen besluit uit te oefenen’. Niet valt in te zien dat dit anders zou zijn in het geval dat aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw wordt opgelegd. Immers, ook in dat geval moet de vreemdeling worden gehoord teneinde hem in staat te stellen hem persoonlijk betreffende feiten of omstandigheden aan te voeren die de vrijheidsontneming mogelijk onevenredig bezwarend zouden kunnen maken. Net zoals bij de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b Vw geldt bij vrijheidsontneming ingevolge artikel 6 Vw dat de rechtmatigheid van de maatregel op basis van de door verweerder overgelegde dossierstukken door de rechter achteraf ten volle moet kunnen worden gecontroleerd. Het is daarvoor van essentieel belang dat de feitelijke gang van zaken rond de oplegging van de maatregel - waaronder de wijze waarop het gehoor is afgenomen en wat in het concrete geval daarin is besproken - precies is weergegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat, analoog aan het bepaalde in artikel 5.2, vierde lid, Vb van het gehoor voorafgaande aan de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw een afzonderlijk proces-verbaal van gehoor moet worden opgemaakt.
3.6
Het belang hiervan volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2016
(ECLI:NL:RVS:2016:826), waarin is overwogen dat verweerder voor het beantwoorden van de vraag of in een concreet geval met de toepassing van een lichter middel moet worden volstaan, hij voldoende kennis moet vergaren over de af te wegen belangen. Daartoe moet verweerder een vreemdeling voorafgaand aan het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel duidelijk maken dat hij eventuele bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen kan aanvoeren die tot het oordeel kunnen leiden dat in zijn geval met de toepassing van een lichter middel moet worden volstaan. In plaats daarvan of in aanvulling daarop kan verweerder de vreemdeling ook zelf concrete vragen stellen over mogelijke bijzondere feiten of omstandigheden. In dat geval moet verweerder zich ervan verzekeren dat een vreemdeling de gelegenheid heeft gekregen om alles naar voren te kunnen brengen wat van belang kan zijn.
3.7
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval geen proces-verbaal van gehoor is opgemaakt. Naast het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel (Model M19) is beschikbaar een proces-verbaal van bevindingen dat niet van een dagtekening is voorzien. In de vrijheidsontnemende maatregel van 26 oktober 2016 (Model M19) staat de volgende passage aangekruist.
‘Op de vraag of er feiten of omstandigheden zijn die zouden moeten leiden tot de conclusie dat de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig bezwarend is, zijn er door de vreemdeling geen feiten of omstandigheden aangevoerd’
In het proces-verbaal van bevindingen is onder het kopje ‘Maatregel’ het volgende opgenomen.
‘Gelet op het feit dat vreemdeling asiel heeft aangevraagd en naar het Aanmeldcentrum Schiphol wordt overgebracht, is aan vreemdeling de verplichting opgelegd om zich op te houden in een bij beschikking aangewezen ruimte of plaats, zoals bedoeld in artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. Het originele exemplaar van deze beschikking, de hierbij behorende toelichting, alsmede de folder rechtsmiddelen zijn uitgereikt aan vreemdeling.
In het kader van het opleggen van een vrijheid ontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6 van de Vreemdelingenwet, is aan vreemdeling het volgende gevraagd:
Ik ben voornemens aan u een vrijheid ontnemende maatregel op te leggen. Zijn er feiten en/of omstandigheden die maken dat dit volgens u, in uw geval niet mogelijk is?
“Geen problemen mee”
Zijn er bijzondere medische omstandigheden waarmee rekening gehouden moet worden?
Gebruikt u medicijnen?
“Ik ben niet ziek en gebruik geen medicatie”.
Indien de vreemdeling hierop iets weergeeft, moet dat tevens worden opgenomen in het Model 19 en zal gemotiveerd worden waarom dit niet leidt tot een ander oordeel’
3.8
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen niet blijkt op welk tijdstip eiser is gehoord met betrekking tot het voornemen van verweerder om een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen. Uit het besluit tot oplegging van die maatregel blijkt voorts niet op welk tijdstip het is genomen. De rechtbank kan aldus niet controleren of het gehoor heeft plaatsgevonden vóór de oplegging van de maatregel.
3.9
De rechtbank stelt daarnaast vast dat verweerder voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring eiser niet heeft uitgelegd wat het opleggen van een vrijheids-ontnemende maatregel feitelijk voor hem zou inhouden en evenmin duidelijk heeft gemaakt dat het aan eiser was om eventuele bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen aan te voeren die tot het oordeel konden leiden dat in zijn geval van vrijheidsontneming moest worden afgezien. Gelet op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling moest verweerder eiser zelf concrete vragen stellen over mogelijke bijzondere feiten of omstandigheden.
3.1
De rechtbank overweegt hierover dat de onder 3.7 niet in cursief gedrukte tekstgedeelten van het proces-verbaal van bevindingen standaardtekst betreft, die in het model van het proces-verbaal is opgenomen. Onder de als standaardtekst weergegeven twee vragen is in het model ruimte opengelaten voor de verklaring van de vreemdeling, die door de betreffende verbalisant kan worden ingevuld. Nu de weergegeven twee vragen in het proces-verbaal van bevindingen standaardteksten zijn die - naar de rechtbank ambtshalve bekend is - in vrijwel alle processen-verbaal in grensdetentiezaken zo staan, kan de rechtbank niet controleren of in het onderhavige geval twee vragen zijn gesteld met de formulering zoals weergegeven in de standaardtekst of dat door de verbalisant feitelijk in het gesprek met eiser een andere formulering is gebruikt. Uit de in het proces-verbaal van bevindingen ingevulde antwoorden “Geen problemen mee” en “Ik ben niet ziek en gebruik geen medicatie” op zichzelf bezien kan de rechtbank voorts niet opmaken of eiser uit de hem gestelde vragen heeft begrepen dat hij zou worden vastgezet en dat daarvan zou kunnen worden afgezien indien bij hem sprake zou zijn van persoonlijke belangen die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend zouden maken. Hier wreekt zich dat van het gehoor van eiser geen afzonderlijk proces-verbaal van gehoor is opgemaakt, zoals bedoeld in artikel 5.2, vierde lid, Vb. Hoe het gesprek met eiser precies is verlopen, kan de rechtbank immers niet opmaken uit het proces-verbaal van bevindingen, nu dit - op de standaardteksten na - uiterst summier is.
3.11
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het proces-verbaal van bevindingen onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat verweerder aan de op hem rustende plicht, zoals weergegeven in 3.6 heeft voldaan. De brief van verweerder van 15 november 2016 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Gelet op hetgeen eiser in zijn beroepsgrond heeft aangevoerd, kan de rechtbank dan ook niet uitsluiten dat eiser niet of onvoldoende heeft begrepen dat het opleggen van de maatregel feitelijk betekende dat hij zou worden vastgezet en dat hij de mogelijkheid had om persoonlijke belangen kenbaar te maken die verweerder er toe zouden kunnen brengen om in zijn geval van het opleggen van de maatregel af te zien.
3.12
De rechtbank concludeert dat eiser terecht klaagt dat verweerder heeft nagelaten voldoende kennis te vergaren ten aanzien van de af te wegen belangen en dat aan het besluit van 26 oktober 2016 een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kleeft. Dit maakt dat de vrijheidsontnemende maatregel van aanvang af onrechtmatig is, zodat het beroep gegrond is. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer.
4. De rechtbank zal aan eiser met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf van eiser in het Justitieel Complex Schiphol (JCS) wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiseres daarom op € 1.760,- (22 dagen verblijf in het JCS). De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiser.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
  • draagt verweerder op € 1.760,- als schadevergoeding aan eiser te betalen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 992,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C. Otten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2016.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 1.760,- uit te betalen.
Gedaan op 17 november 2016, door mr. N.O.P. Roché , rechter.
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel