ECLI:NL:RBDHA:2016:14647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 12032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 november 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Tunesische man, had de aanvraag ingediend om bij zijn Nederlandse echtgenote te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op grond van het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste. Eiser stelde dat hij door medische omstandigheden niet in staat was om het inburgeringsexamen af te leggen. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiser in beroep ging tegen de eerdere afwijzing van zijn aanvraag en de daaropvolgende besluiten van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser niet voldeed aan het inburgeringsvereiste, omdat er onvoldoende bewijs was dat eiser om medische redenen niet in staat was om het examen af te leggen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die tot ontheffing van het inburgeringsvereiste zouden moeten leiden. Eiser had eerder al een examenonderdeel behaald, en de rechtbank vond dat van hem verwacht mocht worden dat hij verdere inspanningen zou verrichten om de overige onderdelen te behalen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag geen schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met zich meebracht, omdat er geen belemmeringen waren voor eiser om zijn gezinsleven met referente in Tunesië voort te zetten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/12032
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 november 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde mr. A.W.J. van der Meer,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. T. Boekholt.

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2013 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) afgewezen.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Op 6 maart 2014 heeft een hoorzitting bij verweerder plaatsgevonden.
Bij besluit van 23 april 2014 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2014 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, is het tegen dit besluit ingestelde beroep van eiser ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) is het door eiser ingestelde hoger beroep tegen de voornoemde uitspraak gegrond verklaard. Daarbij zijn die uitspraak en het besluit van 23 april 2014 vernietigd.
Bij brief van 26 februari 2016 heeft eiser gebruik gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheid om het bezwaarschrift aan te vullen.
Bij besluit van 9 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2016. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 1] (hierna: referente). Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Tunesische nationaliteit. Hij is gehuwd met referente en beoogt verblijf bij haar in Nederland. Referente heeft daartoe ten behoeve van eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een mvv in het kader van de procedure TEV onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1]’.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser medische klachten heeft waardoor hij blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen af te leggen. Er is daarom geen aanleiding om eiser niet inburgeringsplichtig te achten en om hem te ontheffen van de plicht tot inburgering.
3. Bij besluit op bezwaar van 23 april 2014 heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd. In beroep heeft de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep tegen dit besluit bij uitspraak van 19 november 2014 (AWB 14/12133) ongegrond verklaard. In hoger beroep is bij uitspraak van 28 december 2015 van de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en het besluit op bezwaar vernietigd (ECLI:NL:RVS:2015:4067). Dit is geschied met een verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2015 (ECLI:NL:RVS: 2015:3897) waarin is overwogen dat de Gezinsherenigingsrichtlijn van overeenkomstige toepassing is op gezinshereniging met een Nederlander voor zover het gaat om de toepassing van het inburgeringsvereiste. Eiser valt onder het toepassingsbereik van de Gezinsherenigingsrichtlijn omdat referente de Nederlandse nationaliteit heeft. Met verwijzing naar haar uitspraak van 19 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3656) overweegt de Afdeling voorts dat het Hof van Justitie in het arrest van 9 juli 2015,
(C-153/14, K. en A., ECLI:EU:C:2015:453), heeft geoordeeld dat de Gezinsherenigingsrichtlijn toestaat dat een lidstaat van een derdelander verwacht dat hij met goed gevolg een inburgeringsexamen in het buitenland aflegt, alvorens hem toestemming voor toegang tot en verblijf op het grondgebied van die lidstaat wordt verleend uit hoofde van gezinshereniging, mits dat inburgeringsvereiste de gezinshereniging niet onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van bovengenoemde rechtspraak zijn beleid aangepast en neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2015/22 (WBV 2015/22).
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit volhard in zijn afwijzing van de aanvraag. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste en dat eiser op grond van het beleid in WBV 2015/22 niet ontheven kan worden van dit vereiste. Op grond van de door eiser overgelegde verklaringen van 16 mei 2013 en 6 juni 2013 kan niet worden vastgesteld dat eiser medische problemen heeft waardoor hij het basisexamen inburgering buitenland niet kan afleggen. Ook de niet gedateerde verklaring van de vertrouwensarts, die op 21 maart 2016 is ontvangen, geeft geen aanleiding daarover anders te oordelen, aldus verweerder. In die verklaring wordt melding gemaakt van auto-ongevallen die eiser in 2008 zijn overkomen en als gevolg waarvan hij vijf weken in het ziekenhuis heeft gelegen waarvan tien dagen bewusteloos op de intensive care. Eiser heeft volgens eigen zeggen hoofdtrauma opgelopen en ernstig nekletsel waarvoor hij drie maanden een halskraag heeft gedragen. Eén van de beschreven gevolgen is dat eiser chronisch hoofdpijn en nekpijn heeft en dat hij moeite heeft met concentreren. De cognitieve vaardigheden van eiser worden als zeer beperkt aangemerkt in verband met zijn hoofdletsel. Tot een jaar geleden werd eiser behandeld door een fysiotherapeut en een psychiater. Volgens verweerder is uit navraag gebleken dat deze verklaring van de vertrouwensarts is opgesteld aan de hand van mededelingen van eiser en niet is onderbouwd met een medisch dossier. Het bevreemdt verweerder dat eiser niet eerder in de procedure over het auto-ongeluk en de gevolgen daarvan heeft verklaard. Ook referente, die eiser reeds in 2006 heeft ontmoet, heeft hierover niet verklaard. Verweerder acht het redelijk dat eiser en referente veel eerder in de procedure de medische problematiek ten gevolgde van het auto-ongeluk in 2008 hadden moeten aanvoeren. Opmerkelijk acht verweerder dat eiser in het e-mailbericht van 19 februari 2016 afwijkend heeft verklaard door te stellen dat hij in 2005 een auto-ongeluk heeft gehad en 25 dagen in het ziekenhuis heeft verbleven. Verweerder gaat daarom uit van de aan het primaire besluit ten grondslag gelegde verklaring van de vertrouwensarts van 6 juni 2013. De twijfels van eiser aan de onafhankelijkheid van deze arts en de geraadpleegde psychiater acht verweerder niet onderbouwd.
6. Volgens verweerder is er ook geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden die tot ontheffing van de inburgeringspicht zouden moeten leiden. In dit verband heeft verweerder erop gewezen dat een gratis zelfstudiepakket in de eigen taal beschikbaar is dat voor de voorbereiding op het basisexamen is ontwikkeld. Het is niet noodzakelijk om daarnaast lessen in de Nederlandse taal te volgen. De kosten voor het totale examen zijn verlaagd naar € 150,-. Het inburgeringsexamen kan in drie deelexamens worden afgelegd zodat de kosten en de inspanningen kunnen worden gespreid. Verweerder wijst erop dat het merendeel van laagopgeleide kandidaten de deelexamens halen. Eiser heeft al eerder examen gedaan en is voor één onderdeel geslaagd. Van hem mag worden verwacht dat hij passende inspanningen verricht om onderdelen van het examen nogmaals af te leggen. Niet gebleken is welke inspanningen eiser inmiddels heeft verricht. Er is geen sprake van een situatie waarin de inspanningen zo lang duren dat het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt, aldus verweerder.
7. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de weigering om eiser verblijf toe te staan geen schending betekent van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen sprake van gezinsleven tussen referente en de kinderen op wie zij in Nederland past. Er is wel gezinsleven tussen eiser en referente maar eiser wordt niet belemmerd in de uitoefening daarvan, nu niet is gebleken dat hij nimmer aan het inburgeringsvereiste zal kunnen voldoen. Van objectieve belemmeringen voor referente om het gezinsleven in het land van herkomst van eiser uit te oefenen is evenmin gebleken. De belangen van eiser en referente wegen daarom niet op tegen het belang van Nederland bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
8. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan de voornoemde verklaring van de vertrouwensarts van maart 2016 geen waarde hecht. Er is in elk geval een begin van bewijs voor het bestaan van medische klachten die in de weg staan aan het behalen van het inburgeringsexamen. Het ligt volgens eiser op de weg van de vertrouwensarts om alsnog het medisch dossier op te vragen, dan wel had verweerder nader onderzoek moeten doen. Teveel waarde wordt gehecht aan de e-mail van 19 februari 2016 van eiser waarin slechts een typefout is gemaakt door 2005 te schrijven, terwijl 2008 werd bedoeld. Er heeft geen onzorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden zowel ten aanzien van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden en als in het kader van artikel 8 van het EVRM. Niet alle omstandigheden zijn meegewogen. Eiser wijst erop dat referente eiser in Nederland in een meer stabiele omgeving zou kunnen helpen bij het inburgeringsexamen. Saillant acht eiser dat hij het onderdeel spreken wel heeft gehaald maar niet de onderdelen die lezen en concentreren vereisen. Bovendien moet eiser het gehele inburgeringsexamen doen omdat voor hem destijds de mogelijkheid van het afleggen van deelexamens nog niet gold. Referente is voorts al lang bezig om eiser op legale wijze naar Nederland te halen. Zij heeft gebondenheid aan Nederland.
Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat geen gezinsleven bestaat tussen referente en de kinderen voor wie zij regelmatig zorgt. Dat de financiële omstandigheden en de gezondheidsklachten van referente geen objectieve belemmeringen kunnen vormen is onvoldoende zorgvuldig beoordeeld. Referente heeft in Nederland een privéleven opgebouwd met een sociaal en maatschappelijk netwerk. Ten onrechte heeft verweerder referente niet opnieuw gehoord.
Allereerst overweegt de rechtbank het volgende.
9. Eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte van het horen van referente heeft afgezien. Eiser heeft verwezen naar het bepaalde in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
10. Dit artikel heeft betrekking op na de eerste hoorzitting alsnog bekend geworden feiten of omstandigheden die van aanmerkelijk belang kunnen zijn. Verweerder had dat belang volgens de rechtbank moeten zien in de rapportage van de door eiser ingeschakelde vertrouwensarts van maart 2016. Volgens verweerder is over de in deze rapportage genoemde auto-ongelukken in 2008 niet eerder verklaard. Daarnaast verwijst verweerder naar het e-mailbericht van 19 februari 2016 waarin geschreven wordt over een auto-ongeluk in 2005. Tijdens een nadere hoorzitting had verweerder eiser en of referente kunnen ondervragen over de gestelde auto-ongelukken en de consequenties daarvan voor eiser.
Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder naar aanleiding van de bovengenoemde uitspraken van het Hof van Justitie en de Afdeling zijn beleid heeft gewijzigd en dat volgens dat beleid een veelheid van omstandigheden van belang kunnen zijn voor het ontheffen van het basisexamen inburgering. Ook deze omstandigheid had verweerder als een aanmerkelijk belang moeten aanmerken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden ten onrechte aan referente en/of eiser niet nogmaals de gelegenheid heeft geboden om te worden gehoord.
11. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:9 van de Awb. De rechtbank zal hierna bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
12. Uit de rechtspraak genoemd onder 3 volgt dat verweerder het inburgeringsvereiste mag tegenwerpen aan een derdelander, tenzij dit vereiste de gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.
13. Uit de door eiser overgelegde verklaring van de vertrouwensarts van maart 2016 blijkt dat eiser in 2008 twee auto-ongelukken heeft gehad als gevolg waarvan hij vijf weken in het ziekenhuis heeft gelegen waarvan tien dagen buiten bewustzijn op de intensive care. Eiser lijdt aan een pijnlijke linkerschouder, chronische hoofdpijn, chronische nekpijn en heeft visuele problemen en concentratieproblemen, met name op het gebied van lezen en schrijven. Een jaar geleden is de behandeling van de psychotherapeut en de psychiater gestopt. In 2015 leed eiser aan een depressie maar hij onderging geen behandeling. De cognitieve vaardigheden worden beoordeeld als ernstig beperkt in verband met zijn hoofdletsel. Deze gestelde bevindingen zijn niet onderbouwd met medische stukken van de behandelend artsen. Eiser heeft niet betwist de verklaring van verweerder dat hem uit navraag is gebleken dat de vertrouwensarts heeft volstaan met het opschrijven van hetgeen eiser tegen hem heeft gezegd. Hieruit blijkt dat de rapportage niet is gebaseerd op (schriftelijke) informatie vanuit de behandeld sector, waaronder de psychiater die in 2005 naar gesteld is geraadpleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is het primair aan eiser om die informatie te overleggen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voor de medische toestand van eiser daarom terecht gebaseerd op de eerder overgelegde verklaring van de vertrouwensarts van 6 juni 2013 en het medisch attest van 16 mei 2013 van de psychiater. Uit de verklaring van deze vertrouwensarts blijkt dat eiser geen geestelijke of lichamelijke stoornissen vertoont en dat hij een normale gezichtsscherpte heeft. Uit het medisch attest blijkt dat eiser is onderzocht en dat hij goede geestelijke vermogens heeft en dat hij geen enkele psychopathische stoornis vertoont. Verweerder heeft het terecht bevreemdend geacht dat eiser in 2013 geen melding heeft gemaakt van de relevant te achten klachten als gevolg van de gestelde auto-ongelukken in 2008 en dat dit feit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van die klachten. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit versterkt door de inhoud van eisers e-mailbericht van 19 februari 2016 waarin hij schrijft dat hij in 2005 een auto-ongeluk heeft gehad en dat hij 25 dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. Deze verklaring wijkt af van hetgeen eiser tegenover de vertrouwensarts in maart 2016 heeft verklaard. Dat met het noemen van het jaartal 2005 een verschrijving is gemaakt is naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende verklaring voor de afwijking, omdat ook op het punt van de duur van de ziekenhuisopname afwijkend is verklaard en de omstandigheid dat eiser tien dagen buiten bewustzijn zou zijn geweest niet wordt genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen vaststellen dat niet gebleken is dat eiser om medische redenen niet in staat is om het basisexamen inburgering af te leggen.
15. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ook kunnen vaststellen dat geen sprake is van bijzonder individuele omstandigheden waardoor eiser niet in staat zou zijn het basisexamen inburgering buitenland in zijn land van herkomst af te leggen. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser niet onder behandeling is voor de door hem gestelde medische klachten. Uit het bestreden besluit blijkt dat het examen kan worden behaald met deelexamens zodat eiser de focus kan leggen op één onderdeel tegelijk. Dat eiser thans, zoals ter zitting namens verweerder is bevestigd, alle deelexamens opnieuw moet afleggen is in dit verband niet relevant. Er is volgens verweerder een gratis zelfstudiepakket in de taal van eiser beschikbaar. De kosten van het totale examen zijn verlaagd tot € 150,-. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat niet gebleken is dat eiser sedert het behalen van één onderdeel van het examen in 2013 verdere inspanningen heeft verricht en dat wel verdere inspanningen van hem verwacht mogen worden.
16. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder aan eiser het inburgeringsvereiste heeft mogen tegenwerpen en terecht heeft besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv of dat eiser de mogelijkheid moet krijgen in Nederland zich op het examen voor te bereiden. De hierop ziende beroepsgronden slagen niet.
17. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met de afwijzing van de aanvraag geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat geen sprake is van gezinsleven tussen referente en de kinderen op wie zij tegen betaling past en met wie zij geen familierelatie heeft. Verweerder heeft wel vastgesteld dat sprake is van gezinsleven tussen eiser en referente. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder niet alle relevante belangen bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser nimmer in het bezit is geweest van een verblijfstitel en dat ook niet is gebleken dat eiser nooit zal kunnen voldoen aan het inburgeringsvereiste. Eiser wordt daarmee niet belemmerd om het gezinsleven met referente in de toekomst in Nederland uit te oefenen. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat ook voor referente geen objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven met eiser in Tunesië uit te oefenen zolang eiser nog niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de mvv. Financiële redenen en de door eiseres ervaren stress kunnen niet als objectieve belemmeringen worden gezien. Dat referente medische zorg nodig heeft en in hoeverre dat een objectieve belemmering op zou kunnen leveren, zoals in beroep aangevoerd, is niet nader onderbouwd.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangen van de staat zwaarder wegen dan die van eiser en van referente. Het beroep op dit punt slaagt dan ook niet.
18. Gezien het vorenstaande zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand laten.
19. Omdat de rechtbank - gelet op wat hiervoor is overwogen onder 10 en 11 - het beroep tegen het besluit van 9 mei 2016 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig vast op totaal € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van het beroep, ten bedrage van € 992,- (negenhonderdtweeënnegentig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.
De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: