ECLI:NL:RBDHA:2016:14629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
C/09/502098 / FA RK 15-9845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot minderjarige kinderen en alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2016 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die gehuwd waren in Chili. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen, kinderalimentatie, en de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen, maar verweer gevoerd tegen andere verzoeken van de vrouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld en de man recht op omgang met de kinderen gegeven, onder begeleiding van een onafhankelijke deskundige. Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw toestemming verleend om met de kinderen naar het buitenland te reizen en heeft zij de alimentatie voor de man vastgesteld op € 1.100,00 per maand. De rechtbank heeft ook de verdeling van de bankrekening en inboedelgoederen geregeld, en zich onbevoegd verklaard voor verzoeken met betrekking tot in het buitenland opgebouwde pensioenrechten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 15-9845 (echtscheiding), FA RK 16-6149 (verdeling)
en FA RK 16-2975 (voorlopige voorzieningen)
Zaaknummers: C/09/502098 (echtscheiding), C/09/516277 (verdeling)
en C/09/509452 (voorlopige voorzieningen)
Datum beschikking: 22 november 2016

Scheiding

Beschikking op de op 17 december 2015 ingekomen verzoeken (FA RK 15-9845 / C/09/502098 en FA RK 16-6149 / C/09/516277) van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mrs. Ch.M. van Beuningen en C.C. van Bodegom, beiden kantoorhoudende te
’s-Gravenhage,
waarbij als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
ten tijde van indiening van het verzoekschrift wonende te [woonplaats] thans verblijvende te [verblijfplaats] , Frankrijk,
advocaat: -- (voorheen mr. P.C. Burger te ’s-Gravenhage).
Tevens beschikking op het op 18 april 2016 ingekomen verzoek (FA RK 16-2975 / C/09/509452) van:

[de man] ,

de man voornoemd,
waarbij als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw voornoemd.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • de brief d.d. 19 mei 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het op 23 juni 2016 ingediende formulier verdelen en verrekenen van de zijde van de vrouw;
  • het op 5 juli 2016 ingediende formulier verdelen en verrekenen van de zijde van de man;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 29 september 2016, kenmerk: [nr.] (verzocht in het kader van de voorlopige voorzieningen, teneinde ook te gebruiken in de bodemprocedure);
  • het verweer op zelfstandig verzoek tevens aanvullend verweer inzake het verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen en vaststelling definitieve alimentatie, tevens vermeerdering van eis;
  • een brief d.d. 7 oktober 2016, met bijlagen, van de zijde van de man, tevens houdend een aanvullend verzoek;
  • een faxbericht d.d. 17 oktober 2016 van mr. J.H. Weermeijer, namens de man;
  • een faxbericht d.d. 17 oktober 2016 van mr. P.C. Burger, namens de man,
en voorts in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure thans ook:
  • een brief van 3 juni 2016 van de zijde van de vrouw;
  • een brief van 7 juni 2016 van de zijde van de vrouw;
  • een brief d.d. 21 juni 2016 van het Expertisecentrum Haaglanden;
  • een brief d.d. 28 juni 2016 van [naam kinderpsycholoog] kinderpsycholoog;
  • een faxbericht d.d. 5 juli 2016 van de zijde van de vrouw;
  • een brief d.d. 7 juli 2016 van de zijde van de man;
  • een brief d.d. 8 juli 2016 van de zijde van de vrouw, met als bijlage de vertaling van de brief d.d. 28 juni 2016 van [naam kinderpsycholoog] voornoemd.
Op 18 oktober 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, vergezeld van haar advocaten en mevrouw [tolk voor de vrouw] , tolk in de Engelse taal, en de man, vergezeld van mevrouw [tolk voor de man] , tolk in de Franse taal. Van de zijde van de vrouw is een nader stuk overgelegd.

Verzoek en verweer

in de bodemprocedure

Het verzoek, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij de vrouw;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 984,00 per maand per kind;
- toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning;
- vervangende toestemming te verlenen de minderjarigen onderwijs te laten vervolgen op [naam en plaats schoolkeuze vrouw]
- vervangende toestemming te verlenen voor reis en verblijf van de minderjarigen met hun moeder buiten Nederland, waaronder een jaarlijks verblijf van ten minste een maand in Chili;
- toewijzing aan de vrouw van de bankrekening van partijen bij de Franse bank Banque CIC Ouest onder bepaling dat de man € 7.943,75 toekomt,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de verzochte echtscheiding, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Ten aanzien van de door de vrouw verzochte vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en toedeling van het huurrecht heeft de man zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De man voert verweer tegen de overige door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen.
Tevens heeft de man – voor het geval de echtscheiding van partijen wordt uitgesproken – zelfstandig verzocht:
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarige kinderen van partijen;
- vaststelling van door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie van € 3.700,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van de wijze van afwikkeling van het huwelijksvermogensregime, conform het nog in te dienen voorstel van de man, met vaststelling van het bedrag dat de man c.q. de vrouw aan de ander verschuldigd is, met veroordeling om dit bedrag te voldoen binnen één maand na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
- vaststelling van de verevening/verrekening van de pensioenen conform het nog nader vast te stellen recht;
- te bepalen dat de vrouw binnen twee dagen na afgifte van deze beschikking dient mee te werken aan inschrijving van de minderjarigen op het [naam en plaats keuze school man] , althans te bepalen dat de beschikking in de plaats treedt van de toestemming, dan wel medewerking van de vrouw, indien de vrouw binnen de voormelde termijn van twee dagen niet heeft meegewerkt aan de inschrijving;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Ten aanzien van het verzoek van de man strekkende tot vaststelling van partneralimentatie heeft de vrouw verzocht dit af te wijzen, dan wel de alimentatie in hoogte en duur te beperken tot en met 31 december 2016.

in de voorlopigevoorzieningenprocedure

In deze procedure zijn thans nog aan de orde de verzoeken van partijen tot wijziging van de beschikking van deze rechtbank d.d. 20 januari 2016 op het punt van de partneralimentatie.
De vrouw verzoekt:
- te bepalen dat de voorlopige onderhoudsbijdrage van de vrouw ten behoeve van de man op nihil wordt gesteld, dan wel op een bedrag dat de rechtbank juist acht, primair ingaande 20 januari 2016, subsidiair ingaande 1 januari 2017, meer subsidiair met een ingangsdatum die de rechtbank juist acht,
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man verzoekt:
- te bepalen dat voorlopige onderhoudsbijdrage van de vrouw ten behoeve van de man op € 4.239,00 per maand wordt gesteld met ingang van 20 januari 2016,
met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Partijen voeren over en weer verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] , Chili.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [1. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Frankrijk, en
- [2. minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Frankrijk.
- De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- De man heeft de Franse nationaliteit.
- De vrouw heeft de Chileense en de Franse nationaliteit.
- Deze rechtbank heeft op 20 januari 2016 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende een door de vrouw aan de man te betalen voorlopige partneralimentatie van € 2.165,00 per maand, zulks met ingang van 20 januari 2016, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- Deze rechtbank heeft voorts op 2 juni 2016 een beschikking voorlopige voorzieningen gegeven, inhoudende dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag welke zorgregeling in het belang van de minderjarigen is te achten, en dat partijen zijn verwezen naar Ouderschap Blijft voor het onder begeleiding op gang brengen van contacten tussen de man en de minderjarigen. Voorts zijn de door de man en de vrouw gedane verzoeken tot wijziging van de op 20 januari 2016 vastgestelde partneralimentatie aangehouden.

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Het is de rechtbank voldoende gebleken dat het op dit moment niet mogelijk is een door beide ouders akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. Nu de rechtbank het in het belang van de minderjarigen oordeelt dat de behandeling van de verzoeken wordt voorgezet, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten in Nederland was, en de vrouw daar nog verblijft, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
De man betwist de door de vrouw gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk.
De vrouw heeft haar verzoek hierop nader onderbouwd. Zij is er heel stellig in dat zij niet meer met de man verder wil.
De rechtbank stelt vast dat partijen – op initiatief van de vrouw – reeds geruime tijd uit elkaar zijn en dat de vrouw volhardt in haar wens om te scheiden. Indien één van beide echtgenoten het huwelijk niet wenst voort te zetten, is dit voldoende om duurzame ontwrichting van het huwelijk aan te nemen.
De rechtbank is aldus voldoende gebleken dat sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen. Zij zal het verzoek van de vrouw dus toewijzen.
Huurrecht
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw en wordt dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst.
Nu de man zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank zal de rechtbank het verzoek van de vrouw als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Hoofdverblijfplaats minderjarigen en zorgregeling
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Nu de man zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over het hoofdverblijf, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar als niet weersproken, in het belang van de minderjarigen en op de wet gegrond toewijzen.
De man heeft verzocht een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen bij hem zijn gedurende de schoolvakantie in april, gedurende vier weken tijdens de zomervakantie, de herfstvakantie en de kerstvakantie, waarbij het vakantierooster van het [naam en plaats keuze school man] leidend is en waarbij de man de vakanties met de minderjarigen in Frankrijk kan doorbrengen.
De vrouw voert verweer. Kort samengevat heeft zij gesteld dat de man psychisch niet in orde is en dat de minderjarigen geen contact met de vader wensen. De vrouw heeft voorgesteld dat de Raad wordt verzocht een onderzoek te verrichten ter verkrijging van een antwoord op de vraag of, en in welke mate, de man kan worden betrokken bij enige vorm van omgang in Nederland.
De man heeft hierop bij brief d.d. 7 oktober 2016 (onder meer) een verklaring d.d. 11 april 2016 overgelegd van [naam psychiater] , psychiater, omtrent de psychische staat van de man en een verklaring van de interim-directeur van het ziekenhuis te [plaatsnaam] waar de man een nacht ter observatie heeft verbleven in november 2015.
In het kader van de voorlopige voorzieningen zijn partijen door de rechtbank verwezen naar het traject Ouderschap Blijft en is een onderzoek door de Raad verzocht.
Kinderpsycholoog mevrouw [naam kinderpsycholoog] die de minderjarigen begeleidt en op verzoek van partijen behulpzaam is bij het contactherstel van de man met de minderjarigen, heeft in haar verslag van het gesprek met partijen op 13 juni 2016 geconcludeerd dat partijen het erover eens waren dat de minderjarigen hun vader ontmoeten in aanwezigheid van een derde, zodra dat mogelijk is, en dat een en ander met het omgangshuis (de rechtbank leest: Ouderschap Blijft) mogelijk is. Zij beveelt in dat kader het volgende aan:
- regelmatige therapeutische begeleiding van de minderjarigen opdat zij hun problemen op een neutrale plek kunnen uiten;
- psychologische begeleiding van de ouders om hen te helpen deze moeilijke periode door te komen, met name voor de vader die zwaar lijkt te lijden, emotioneel instabiel is en sociaal zeer geïsoleerd lijkt te zijn;
- de organisatie bij het omgangshuis van meerdere ontmoetingen tussen de vader en de minderjarigen onder begeleiding, alsmede een regelmatige herbeoordeling van de situatie (met de mogelijkheid dat mevrouw [naam kinderpsycholoog] bij deze ontmoetingen aanwezig is als de minderjarigen dat wensen);
- interventie van de Raad met een diepgaand onderzoek voordat een beslissing betreffende het gezag wordt genomen door de rechtbank.
Bij brief d.d. 21 juni 2016 heeft het Expertisecentrum Haaglanden meegedeeld dat de man op 16 juni 2016 heeft laten weten dat hij van deelname aan het traject Ouderschap Blijft afziet omdat hij geen uitvoering kan geven aan de voorwaarden die het hulpverleningstraject hem stelt. De vrouw heeft zich niet binnen de gestelde termijn voor het verkrijgen van een doorverwijzing naar Ouderschap Blijft aangemeld bij het Expertisecentrum. Wegens het ontbreken van een adres van de vrouw in de beschikking van 21 juni 2016 bleek het voor het Expertisecentrum niet mogelijk om de vrouw een herinneringsbrief te sturen. De doorverwijzing het traject Ouderschap Blijft heeft, gelet op het voorgaande, niet plaatsgevonden.
De Raad heeft de rechtbank bij zijn rapport van 29 september 2016 geadviseerd om te bepalen dat de omgang plaatsvindt met begeleiding van het omgangshuis, Ouderschap Blijft, en dan de intensieve variant daarvan. Volgens de Raad is sprake van een hevige strijd tussen de ouders, waarbij zij elkaar over en weer verwijten maken. Zij zijn niet in staat in het belang van de minderjarigen samen te werken. Sinds de beëindiging van de relatie hebben de vader en de minderjarigen niet of nauwelijks contact met elkaar en de minderjarigen blijken weinig behoefte aan contact te hebben. Stimulering van de minderjarigen in dat contact is noodzakelijk. In het uitblijven van medewerking aan hulp van Ouderschap Blijft valt op dat de vader niet meewerkt en geen initiatief toont. De vader noemt allerlei redenen om niet mee te werken die niet aan de minderjarigen gerelateerd zijn. Het contact tussen de ouders onderling behoeft aandacht en begeleiding, zodat de minderjarigen van beide ouders steun kunnen gaan krijgen voor het contact en de band met de andere ouder. De ouders dienen daartoe met elkaar te kunnen communiceren en afspraken maken. De communicatie tussen de ouders is op dit moment ernstig verstoord. Een ondertoezichtstelling van de minderjarigen acht de Raad op dit moment noodzakelijk noch wenselijk, nu het, naar omstandigheden, redelijk goed gaat met de minderjarigen.
De Raad meent dat de man terecht angst heeft dat hij niet in staat zal zijn het traject van Ouderschap Blijft te voltooien. De Raad beveelt aan dat hij daartoe hulp en steun van professionele partijen en, indien mogelijk, van zijn netwerk zal moeten accepteren. De vrouw zal op haar beurt aan hulpverlening haar volledige medewerking moeten verlenen om de man volledig in de gelegenheid te stellen tot contactherstel met de minderjarigen te komen op een manier die het belang van de kinderen dient. Beide ouders dienen zich bewust te worden van de belangen van de minderjarigen.
De man wil heel graag herstel van het contact met zijn kinderen. Hij heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat er een einde aan moet komen dat de minderjarigen met hun oma – die volgens de man illegaal in Nederland verblijft – in het appartement van de vrouw zijn. Verder is volgens de man kinderpsycholoog Adam-Kessler, nu zij door de vrouw wordt betaald, op de hand van de vrouw en past zij perfect in de strategie van de vrouw om de man als vader uit het leven van de minderjarigen te weren. De man stelt dat er telefonisch contact tussen hem en de minderjarigen is en dat zij aangeven dat ze graag bij hem willen zijn. De vrouw voert – zo stelt de man – echter een psychologische oorlog teneinde zo veel mogelijk mensen tussen hem en de beide kinderen te plaatsen en aan te tonen dat hij gek is. De man heeft er op zich geen bezwaar tegen wanneer een andere neutrale deskundige de contacten van hem met de minderjarigen begeleidt.
De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat het belang van de minderjarigen voor haar voorop staat en dat zij over hun veiligheid waakt. Beide kinderen zijn, zo stelt de vrouw, jarenlang geestelijk en lichamelijk mishandeld door de man. De minderjarigen zijn na hun wisseling van school eindelijk in een voor hen goede sociale omgeving terechtgekomen en zij zijn gelukkig. De minderjarigen zijn bang dat de man daarin verandering zal brengen en dat zij weer van school moeten wisselen. Volgens de vrouw heeft de man via Skype berichten aan de beide kinderen gestuurd waarin hij zegt dat de huidige situatie niet zal voortduren en dat de vrouw met de kinderen op straat zal komen te staan. De minderjarigen zijn van die uitlating van de man erg geschrokken. De vrouw heeft benadrukt dat zij contact van de minderjarigen met de man voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk acht, maar dat dat contact, gelet op de houding en het gedrag van de man, voorzichtig dient te worden hersteld en opgebouwd. Volgens de vrouw is de man ten minste overspannen, vertoont hij onvoorspelbaar en grillig gedrag en heeft hij mogelijk impulsdoorbraken, te kwalificeren als psychiatrische symptomen. Voorlopig zou het contact volgens de vrouw dan ook slechts onder toezicht kunnen plaatsvinden. Volgens de vrouw zou mevrouw [naam kinderpsycholoog] het contact tussen de man en de minderjarigen kunnen begeleiden.
De rechtbank acht het in het algemeen in het belang van kinderen dat zij contact onderhouden met hun beide ouders. In dit geval zijn de minderjarigen in een heftige strijd tussen hun ouders terechtgekomen, waarbij elk van de ouders de ander ernstig wantrouwt. Ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat de man vooral boos is op de vrouw en dat hij deze boosheid niet kan of wil verbergen voor de minderjarigen. Hij geeft er, naar het oordeel van de rechtbank, daarmee blijk van dat hij de strijd van partijen boven het belang van de minderjarigen op een vrije omgang met hun beide ouders stelt en dat hij zich niet kan verplaatsen in de belevingswereld van de minderjarigen. De rechtbank baseert het voorgaande mede op het antwoord van de man op de vraag van de rechtbank hoe de man het contact met de minderjarigen in de toekomst ziet, nu hij in Frankrijk is gaan wonen. De man heeft hierop geantwoord dat hij de minderjarigen, als hij hen weer ziet, zal vertellen dat hun moeder liegt en dat hij hen wil zeggen dat hij niets heeft gedaan en dat geen sprake is van diefstal of geweld of van psychische problemen zijnerzijds, zoals de vrouw suggereert. De rechtbank is verder van oordeel dat de man, gelet op zijn uitlatingen ter terechtzitting en gelet op het ontbreken bij de man van voldoende inzicht in de behoeften van de minderjarigen, zoals uit de deskundigenrapportages is gebleken, begeleiding behoeft in de wijze waarop hij zich tegen de minderjarigen uitlaat. Hervatting van het (onbegeleide) contact via Skype acht de rechtbank daarom ongewenst. De rechtbank acht het van belang dat het contact van de kinderen met de man voorzichtig en onder begeleiding wordt hervat.
Hoewel de rechtbank de bezwaren van de man met betrekking tot mevrouw [naam kinderpsycholoog] enigszins kan begrijpen is de rechtbank van oordeel dat juist zij degene is die ervoor zou kunnen zorgen dat het contact tussen de man en de minderjarigen daadwerkelijk en met voldoende veiligheid omkleed weer op gang wordt gebracht. De minderjarigen kennen haar immers goed en vertrouwen haar. Ook spreekt zij Frans. Bovendien komt zij in de door haar opgestelde verslagen op de rechtbank deskundig en objectief over, waarbij zij voldoende oog heeft voor het belang van de man (en de kinderen) bij contact met elkaar. Nu de man het hiermee echter in het geheel niet eens blijkt te zijn, de weg naar het omgangshuis door de verhuizing van de man naar Frankrijk onmogelijk is geworden, en de Raad niet anders heeft geadviseerd, is de rechtbank van mening dat de enige mogelijkheid om het contact op gang te brengen is dat partijen in gezamenlijk overleg komen tot het betrekken van een (andere) onafhankelijke – en Frans sprekende – deskundige. Deze voor beide partijen neutrale deskundige zal het herstel van de contacten kunnen begeleiden en ook daadwerkelijk kunnen ingrijpen wanneer de man uitlatingen doet die indruisen tegen het belang van de minderjarigen. De rechtbank is van oordeel dat, indien een dergelijke neutrale deskundige door partijen wordt gevonden, een contact van de man met de minderjarigen van eenmaal per vier weken, gedurende twee aaneengesloten uren, kan plaatsvinden.
Voorts meent de rechtbank dat eerst aan uitbreiding van deze regeling kan worden gedacht wanneer de man voor zichzelf hulp heeft gezocht en geaccepteerd. Hoewel de man zelf aangeeft dat met hem niets aan de hand is, ziet de rechtbank dit anders. Het gedrag van de man ter terechtzitting maakte op de rechtbank een vreemde indruk: hij had allerlei niet ter zake doende voorwerpen bij zich, bleek nauwelijks in staat om te luisteren en de rechtbank kon moeilijk tot hem doordringen en concrete kwesties met hem bespreken. Op concrete vragen antwoordt de man buitengewoon wijdlopig. Er is daardoor nauwelijks een adequaat gesprek met de man mogelijk en hij maakt een emotioneel instabiele indruk. De rechtbank heeft niet de intentie de man hiervan enig verwijt te maken of hem te kwetsen; het is duidelijk dat hij in een moeilijke situatie verkeert. Dat doet echter niet af aan de voormelde waarnemingen en de daaraan door de rechtbank verbonden conclusie dat de man niet in gewone doen is. Ook de Raad heeft geconstateerd dat het wenselijk is dat de man hulp zoekt. Van vakanties van de minderjarigen bij hem, zoals door de man is verzocht, of een langer contact dan twee uur per vier weken, kan gelet op zijn huidige situatie naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake zijn.
Waar de vrouw overigens heeft aangegeven dat zij vreest voor ontvoering van de minderjarigen door de man bij enige vorm van contact, is de rechtbank van oordeel dat hetgeen de vrouw daartoe gesteld heeft te weinig concreet is. Indien de man dergelijke intenties zou hebben (gehad), hebben zich daartoe recentelijk diverse mogelijkheden voorgedaan. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de man zich niet aan de wet of een uitspraak van de rechtbank zou houden. Voorts zal contact tussen de man en de kinderen slechts begeleid plaatshebben.
De rechtbank beslist gelet op al het voorgaande ten aanzien van de zorgregeling als hierna vermeld in het dictum.
Schoolgang minderjarigen
In geschil is de door de minderjarigen te bezoeken school. De vrouw wenst dat de minderjarigen [naam en plaats schoolkeuze vrouw] (hierna: de [afkorting schoolkeuze van de vrouw] ) blijven bezoeken, terwijl de man wenst dat de minderjarigen teruggaan naar het [naam en plaats keuze school man] .
De vrouw heeft gesteld dat de minderjarigen, toen het gezin zich in oktober 2014 in Nederland vestigde, ter voortzetting van hun onderwijs in Salt Lake City (USA) zijn ingeschreven bij de [afkorting schoolkeuze van de vrouw] . De man is echter kort hierop van gedachten veranderd, waarop de minderjarigen naar de tweetalige school [naam en plaats keuze school man] zijn gegaan. Dit is voor de minderjarige [voornaam jongste minderjarige] geen goede keuze gebleken. Op 28 april 2016 is [voornaam jongste minderjarige] door een logopediste gediagnosticeerd. Een logopedische behandeling bleek geïndiceerd in verband met een aanzienlijke achterstand van [voornaam jongste minderjarige] met leren van de geschreven taal. Hierbij werd tevens gesteld dat een Engelstalig schoolsysteem voor [voornaam jongste minderjarige] geschikter was. Na het eindrapport van het schooljaar 2015-2016 heeft de vrouw, na consultering van kinderpsycholoog [naam kinderpsycholoog] , besloten beide kinderen voor het nieuwe schooljaar te (her)plaatsen op de [afkorting schoolkeuze van de vrouw] . Met de minderjarigen gaat het op de [afkorting schoolkeuze van de vrouw] uitstekend. Ten bewijze hiervan heeft de vrouw een evaluatieverslag van eind september van kinderpsycholoog [naam kinderpsycholoog] overgelegd.
De man heeft aangevoerd zich met de handelwijze van de vrouw niet te kunnen verenigen. Hij acht de wijziging van school niet in het belang van de minderjarigen en wenst dat de minderjarigen opnieuw worden ingeschreven bij het [naam en plaats keuze school man] .
De rechtbank is uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting gebleken dat de vrouw de man niet heeft geconsulteerd voordat zij de minderjarigen van het [naam en plaats keuze school man] naar de [afkorting schoolkeuze van de vrouw] overbracht. Der vrouw heeft dit bewust niet gedaan, omdat zij ervan op de hoogte was dat de man wilde dat de minderjarigen een Franse school zouden bezoeken. Met de man is de rechtbank van mening dat de minderjarigen, die de Franse nationaliteit hebben, in Frankrijk geboren zijn en wier moedertaal Frans is, zich in het Frans goed moeten kunnen uitdrukken, ook ten behoeve van hun communicatie met hun vader. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw, voorafgaand aan een zo gewichtige beslissing in het leven van de minderjarigen als een schoolwisseling, had moeten overleggen met de vader, die net als zij gezag over de minderjarigen uitoefent. Het is de rechtbank uit het dossier wel voldoende gebleken dat het ook in de periode dat de vrouw de overplaatsing heeft geregeld, mede door de geestelijke toestand van de man, niet goed mogelijk was tussen partijen redelijk overleg te plegen. De vrouw, die toen al juridische bijstand had, had onder die omstandigheden echter aan de rechtbank vervangende toestemming moeten vragen en niet eigenmachtig mogen handelen. De vrouw vraagt deze toestemming nu achteraf alsnog.
Onbestreden is gebleven dat de minderjarige [voornaam jongste minderjarige] op [afkorting schoolkeuze van de vrouw] zijn zelfvertrouwen heeft herwonnen, hetgeen voor zijn verdere ontwikkeling van groot belang zal zijn. Ook is onbestreden gebleven dat beide jongens verklaren dat zij het op de [afkorting schoolkeuze van de vrouw] meer naar hun zin hebben dan op het [naam en plaats keuze school man] . Bovendien is het nu feitelijk zo dat dat de minderjarigen al ruim twee maanden naar de [afkorting schoolkeuze van de vrouw] gaan en dat het met beide minderjarigen op deze school heel goed gaat. Daarom acht de rechtbank een terugplaatsing van de minderjarigen naar het [naam en plaats keuze school man] niet in hun belang.
Op vragen van de rechtbank hoe de vrouw denkt de minderjarigen in de Franse taal geoefend te houden, heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat zij daaraan veel aandacht schenkt. Zij spreekt thuis Frans met de minderjarigen en de beide minderjarigen spreken Frans met elkaar, aldus de vrouw. Bovendien is er een mogelijkheid dat de minderjarigen op de [afkorting schoolkeuze van de vrouw] les in de Franse taal volgen.
Gelet op het voorgaande verleent de rechtbank de vrouw toestemming, welke die van de man vervangt, om de minderjarigen onderwijs te laten volgen op de [afkorting schoolkeuze van de vrouw] . Tegelijkertijd wijst de rechtbank het verzoek van de man om de minderjarigen in te laten schrijven op het [naam en plaats keuze school man] af. De rechtbank merkt hierbij op dat op de vrouw de wettelijke taak rust om, als verzorgende ouder, de man als niet verzorgende ouder te informeren over de ontwikkeling van de minderjarigen, waaronder schoolresultaten. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw daaraan uitvoering zal geven.
Buitenlandse reizen
De vrouw heeft gesteld dat jaarlijkse bezoeken van de minderjarigen aan haar in Chili woonachtige familie de enige mogelijkheid voor de minderjarigen zijn om de betreffende familieleden te ontmoeten en contact te onderhouden met de Chileense cultuur. De man weigert echter de daartoe in Chili vereiste notariële toestemming te verlenen. De vrouw verzoekt daarom toestemming voor de minderjarigen om, buiten aanwezigheid van hun vader, met hun moeder buiten Nederland te mogen reizen, waaronder een jaarlijks verblijf gedurende ten minste een maand in de Republiek Chili.
De man heeft er ter terechtzitting mee ingestemd dat de vrouw met de minderjarigen gedurende een periode van twee weken rond Kerst in Chili verblijven, mits de minderjarigen ook een week in de kerstvakantie bij hem in Frankrijk kunnen doorbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat een verblijf van de minderjarigen van een week in Frankrijk bij de man, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot contactherstel, thans niet in het belang van de minderjarigen is. De man zal eerst aan zijn geestelijke gesteldheid moeten werken. Wel geeft de rechtbank de vrouw, gelet op de wens van de man en in het belang van de minderjarigen, in overweging om de komende tijd met de minderjarigen de familie van de man in Frankrijk te bezoeken, zodat de minderjarigen ook het contact met hun Franse familie kunnen onderhouden. Met het oog op een dergelijk verblijf en om in de schoolvakanties ook anderszins met de minderjarigen in het buitenland te kunnen verblijven, zal de rechtbank de vrouw vervangende toestemming verlenen om in de periode van de datum van deze beschikking tot 1 februari 2019 in de schoolvakanties met de minderjarigen buiten Nederland te mogen reizen, telkens met een maximum van drie weken. De rechtbank brengt een beperking aan in de tijd, omdat niet te voorzien valt hoe de situatie tussen partijen zal zijn en de rechtbank rekening wil houden met de mogelijkheid dat deze op termijn zal verbeteren.
De rechtbank vindt een jaarlijks verblijf van een maand in Chili te lang, omdat de duur van een maand eventueel contact met de man en/of de Franse familie van de minderjarigen gedurende de kerstvakantie geheel blokkeert. Gelet op de afstand tot Chili komt twee weken, zoals de man wil, echter weer te kort voor. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de vrouw toestemming verlenen met kerst maximaal drie weken met de minderjarigen in Chili door te brengen.
De rechtbank zal bepalen dat de vrouw, telkens als zij met de minderjarigen naar het buitenland reist, de man op de hoogte zal brengen van de plaats van bestemming en de duur van het verblijf.
Partneralimentatie
in de voorlopigevoorzieningenprocedure
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij de beschikking van 2 juni 2016 is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Wijzigingsverzoek van de vrouw
De vrouw heeft aan haar wijzigingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechtbank bij het nemen van de beschikking op 20 januari 2016 is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens en dat zich na het geven van die beschikking de omstandigheden zijn gewijzigd, waardoor de vastgestelde voorlopige partneralimentatie van € 2.165,00 per maand niet (meer) aan de wettelijke maatstaven voldoet. De vrouw heeft gesteld dat de onjuiste of onvolledige gegevens waarvan de rechtbank is uitgegaan bestaan uit het volgende:
  • er is geen rekening gehouden met alle kosten van de kinderen;
  • er is bij het bepalen van het inkomen van de vrouw ten onrechte uitgegaan van een
inkomstenbron die partijen reeds hadden opgesoupeerd, te weten de eenmalige compensatie van € 46.105,00;
- er is geen rekening mee gehouden dat de man in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.
De wijziging van omstandigheden is er volgens de vrouw in gelegen dat er na de beschikking bijzondere kosten zijn opgekomen (met name kosten voor een psycholoog, een logopedist voor [voornaam jongste minderjarige] , muziekles en sport) waarmee de tabel eigen aandeel kosten van kinderen geen rekening houdt en waarmee de rechtbank dus ook geen rekening heeft gehouden.
De vrouw stelt dat de kosten van de kinderen veel hoger liggen dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. Volgens de vrouw is dat zo omdat:
  • het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk hoger was dan € 8.000,00 per maand, terwijl de rechtbank is uitgegaan van een netto gezinsinkomen van meer dan € 6.000,00 per maand;
  • gezien zijn psychische aandoening de man de zorg voor de kinderen niet kan dragen;
  • de vrouw door haar werk (voor de toekomst) genoodzaakt zal zijn kosten voor kinderopvang te gaan maken, bij voorkeur voor een oppas aan huis (een nanny) waarvan zij de kosten begroot op € 1.800,00 per maand.
In totaal begroot de vrouw de feitelijke behoefte van de kinderen in het kader van de voorlopige voorzieningen op € 2.310,00 per maand exclusief de kosten van opvang.
De man bestrijdt de stellingen van de vrouw gemotiveerd.
De rechtbank stelt voorop dat een beschikking houdende voorlopige voorzieningen slechts kan worden gewijzigd indien de omstandigheden na de gegeven beschikking zodanig zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Hierna wordt per door de vrouw aangedragen onderwerp beoordeeld of aan deze (strenge) toets is voldaan.
Eenmalige compensatie
Het gezin van partijen is in januari 2015 naar Nederland verhuisd in verband met het werk van de vrouw. De vrouw heeft in december 2015 van haar werkgever een eenmalige compensatie ad € 46.105,00 gekregen in verband met hogere kosten van levensonderhoud. Bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw heeft de rechtbank rekening gehouden met dat bedrag verdeeld over drie jaren, zodat rekening is gehouden met een extra inkomstenbron van € 15.350,00 per jaar. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat deze compensatie in de periode waarop de voorlopige voorzieningen betrekking hebben door haar niet meer kon worden aangewend voor levensonderhoud omdat dit bedrag reeds geheel is verbruikt. Hierin is dus geen grond voor wijziging gelegen.
Kosten van de kinderen
Zoals hierna ten aanzien van de definitieve alimentatie zal worden overwogen en nader zal worden gemotiveerd, stelt de rechtbank de kosten van de kinderen in redelijkheid op totaal € 2.000,00 per maand (inclusief opvangkosten). Dat is inderdaad hoger dan het bedrag van € 1.440,00 totaal per maand waarvan de rechtbank op 20 januari 2016 is uitgegaan, maar niet zo hoog als de vrouw stelt. Al met al is de rechtbank van oordeel dat dit verschil te klein is om tot de conclusie te kunnen komen dat de voorziening niet in stand kan blijven. Daarbij weegt in hoge mate mee dat de vrouw thans kennelijk nog geen kosten voor opvang heeft gemaakt, aangezien haar moeder in Nederland was, en dat de vrouw zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard om de vastgestelde voorlopige partneralimentatie te voldoen tot januari 2017, terwijl te voorzien valt dat de definitieve partneralimentatie niet veel later zal ingaan.
Eigen inkomen van de man
Waar de vrouw bepleit heeft dat de man meer kan gaan werken is de rechtbank van oordeel dat dit thans niet voldoende concreet is, aangezien de man zich thans, zoals uit de inhoud van het dossier blijkt, nog steeds nauwelijks inkomen verwerft. In het kader van deze voorlopige voorzieningen kan niet van hem worden verwacht dat hij dit op korte termijn wijzigt, mede in aanmerking genomen de door de vrouw zelf gestelde psychische toestand van de man.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot wijziging van de door haar in het kader van voorlopige voorzieningen te betalen voorlopige partneralimentatie dus af.
Wijzigingsverzoek van de man
De man heeft verzocht de door de vrouw aan hem te betalen bijdrage te wijzigen in die zin dat hij van haar € 4.239,00 per maand ontvangt, met ingang van 2016. Hij stelt dat er aanleiding is voor wijziging van de vastgestelde partneralimentatie omdat de vrouw meer verdient dan waarvan de rechtbank in de beschikking is uitgegaan. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft hij op 18 mei 2016 een draagkrachtberekening overgelegd.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn inkomsten en zijn behoeftigheid zodat die niet kan worden vastgesteld. Het verzoek van de man dient te worden afgewezen, aldus de vrouw.
De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat aan de strenge toets voor wijziging van een voorlopige voorziening is voldaan. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat zij de draagkracht van de vrouw in de bodemprocedure lager vaststelt dan in de voorlopige voorzieningen is gebeurd.
De rechtbank zal ook het verzoek van de man dus afwijzen.

In de bodemprocedure

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek.
De vrouw heeft op grond van artikel 8 lid 1 aanhef en onder d van het Protocol van 23 november 2007 verzocht om toepassing van Nederlands recht. De man heeft hiermee ter terechtzitting ingestemd, zodat de rechtbank Nederlands recht op het verzoek tot partneralimentatie zal toepassen.
Behoefte en behoeftigheid
De man heeft verzocht een aan hem door de vrouw te betalen bijdrage in zijn levensonderhoud te bepalen van € 3.700,00 bruto per maand. Hij heeft daartoe gesteld dat hij de vrouw in verband met haar carrière is gevolgd naar Nederland en dat hij daarbij zijn werkzaamheden in de Verenigde Staten heeft moeten opgeven en thans niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.
De vrouw heeft de behoefte aan de verzochte bijdrage betwist. Aansluiting zoeken bij de Hofnorm, zoals de man kennelijk doet, is volgens de vrouw ongewenst omdat partijen in het verleden heel wisselende inkomsten hadden. Zij stelt dat de man niet heeft onderbouwd dat de verzochte bijdrage past bij de inkomsten en het uitgavenpatroon van partijen in de laatste jaren van het huwelijk. Bovendien wijst zij erop dat de man in Frankrijk bij zijn ouders inwoont en dus geen woonlasten heeft en in Frankrijk belasting is verschuldigd.
De vrouw heeft voorts betwist dat de man verstoken is van inkomen. Hij is (onder meer) eigenaar/directeur van [1 bedrijfsnaam] en [2. bedrijfsnaam] . en heeft niet aangetoond dat hij daaruit geen inkomsten genereert. De man is voorts sinds mei 2016 werkzaam als sales agent voor het internationaal bedrijf [3. bedrijfsnaam] . De man heeft een (post)academische studie voltooid, heeft meerdere ondernemingen opgericht en treedt met die ondernemingen naar buiten. Hij heeft ruime ervaring opgedaan in Europa, de Verenigde Staten en Chili, is pas 43 jaar oud en spreekt meerdere talen. Het is ongeloofwaardig dat hij niet in staat is te voorzien in eigen levensonderhoud. Zo hij daartoe door de rechtbank op dit moment niet in staat wordt geacht, dan kan de man volgens de vrouw in elk geval vanaf 1 januari 2017 daartoe wel in staat zijn, in elk geval ter hoogte van het minimumloon, terwijl de aan het huwelijk gerelateerde behoefte afneemt door tijdsverloop. De vrouw meent dan ook, subsidiair, dat de alimentatie per 31 december 2016 op nihil kan worden bepaald.
De man heeft verklaringen van zijn accountant met betrekking tot de inkomsten uit zijn ondernemingen overgelegd en overzichten van zijn banksaldi op 28 september 2016. Hieruit blijkt dat de man uit [2. bedrijfsnaam] . voor het eerst in september 2016 een inkomen heeft genoten, te weten een salaris van € 1.000,00. Sinds januari 2016 is aan niemand gefactureerd, zo verklaart de accountant. Met betrekking tot een andere onderneming, [4. bedrijfsnaam] , verklaart de accountant dat de man sinds de oprichting van de onderneming helemaal geen salaris heeft kunnen ontvangen, gelet op de zeer lage winst.
De rechtbank is van oordeel dat de man in voldoende mate heeft aangetoond dat hij behoefte heeft aan een bijdrage van de vrouw in zijn levensonderhoud. De man heeft op dit moment nauwelijks inkomen uit arbeid en niet te verwachten valt dat de man binnen afzienbare tijd een volwaardig inkomen kan genereren, mede gelet op zijn huidige geestelijke toestand.
Omdat de omvang van de door de vrouw te betalen bijdrage eerder wordt beperkt door haar draagkracht dan door de hoogte van de behoefte van de man, zal de rechtbank eerst de draagkracht van de vrouw beoordelen.
Draagkracht vrouw
De vrouw heeft gesteld dat zij geen draagkracht heeft om op enige wijze bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de man. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij een draagkrachtberekening overgelegd (productie 31). In deze berekening heeft zij er rekening mee gehouden dat zij als buitenlandse werknemer in Nederland in aanmerking komt voor de zogenaamde 30%-regeling, waardoor zij over 30% van haar salaris (en haar bonus) geen belasting hoeft te betalen. Zij heeft dit deel van haar inkomsten dan ook in de berekening opgenomen als netto inkomsten.
Met betrekking tot de draagkracht van de vrouw zijn de volgende punten in geschil:
de door de vrouw te ontvangen targetbonus;
de eenmalig verkregen compensatie van € 46.105,00;
de kosten van de kinderen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ad 1.
Zoals blijkt uit de aanstellingsbrief van de vrouw heeft de vrouw recht op een targetbonus ter grootte van 20% van haar basissalaris die kan worden uitgekeerd met een bepaalde factor die maximaal twee bedraagt. Bij een basissalaris van € 96.000,00 per jaar bedraagt haar bonus, bij het behalen van haar doelen, dus minimaal € 19.200,00 (factor 1) en maximaal € 38.400,00 (factor 2). De vrouw heeft in 2015 een dubbele targetbonus (factor 2) ontvangen, die eerst in 2016 aan haar is uitgekeerd. Onduidelijk is hoe hoog de bonus is die de vrouw over 2016 en volgende jaren zal ontvangen. De vrouw houdt in haar berekening rekening met een bonus met factor 1. De man stelt dat van een factor 2 moet worden uitgegaan. Hoewel een bonus natuurlijk altijd in zekere mate onzeker is, gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw, die in het voor haar qua persoonlijke omstandigheden moeilijke jaar 2015 haar doelen kennelijk ruimschoots heeft gehaald, een gerede kans heeft om de komende jaren weer geregeld een dubbele bonus te ontvangen. Daarom gaat de rechtbank er in redelijkheid van uit dat de vrouw gemiddeld over de komende jaren een targetbonus met een factor 1,5 zal ontvangen, dus gemiddeld € 28.800,00 per jaar.
Ad 2.
Nu de man in de hoofdzaak niet heeft weersproken dat de eenmalige compensatie die de vrouw in verband met hogere leefomstandigheden in Nederland heeft ontvangen, inmiddels door partijen geheel is geconsumeerd, houdt de rechtbank – in tegenstelling tot hetgeen is overwogen in de voorlopige voorzieningen – in de hoofdzaak geen rekening meer met enig bedrag dat de vrouw dientengevolge tot haar beschikking heeft. Dit verschil is gerechtvaardigd omdat de voorlopige voorzieningen een ordemaatregel voor de duur van het geding betreffen, terwijl de partneralimentatie in de hoofdzaak mede betrekking heeft op een langere termijn.
Ad 3.
De vrouw heeft aangevoerd dat de kosten van de kinderen, welke kosten op dit moment alleen door haar worden gedragen, zo hoog zijn dat zij geen draagkracht heeft om ook nog bij te dragen in het levensonderhoud van de man. Volgens de vrouw belopen de kosten van de kinderen € 3.938,00 per maand. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een overzicht van deze kosten overgelegd (bladzijde 12 en 13 verweerschrift op zelfstandig verzoek).
De man heeft gesteld dat voor de begroting van de kosten van de kinderen moet worden aangesloten bij de tabel Kosten van Kinderen, die voor twee kinderen van deze leeftijd het aandeel van de ouders in de kosten op maximaal € 1,440,00 per maand stelt.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft onderbouwd dat de kosten van de kinderen uitgaan boven de door de tabel begrote kosten. Dat sluit ook aan bij het netto gezinsinkomen van partijen, dat aanzienlijk boven het hoogste inkomen van de tabel ligt. Aan de andere kant is het ook zo dat bij heel hoge inkomens niet zonder meer een bepaald aandeel van het (hogere) inkomen aan de kinderen wordt besteed, zodat er aanleiding is te kijken naar de reële kosten van de kinderen.
De rechtbank acht in dit opzicht het door de vrouw opgestelde overzicht niet geheel reëel.
Ten eerste valt op dat daarin geen rekening is gehouden met de door de vrouw te ontvangen kinderbijslag. Ten tweede zijn de daarin opgenomen kosten van een Franssprekende nanny van € 1.800,00 per maand naar het oordeel van de rechtbank te hoog. Zoals de man heeft gesteld zou ook kunnen worden volstaan met een goedkopere oplossing. De kosten van psycholoog en logopedist acht de rechtbank ook onvoldoende onderbouwd. Bovendien geldt dat deze weliswaar nu worden gemaakt, maar niet vast staat dat deze kosten de komende jaren nodig zijn en dat deze ook in de toekomst niet door de ziektekostenverzekering worden gedekt. Naar het geheel kijkend acht de rechtbank het redelijk de kosten van de kinderen te stellen op € 2.000,00 totaal per maand.
Conclusie
Nu de man voor het overige de draagkrachtberekening van de vrouw niet heeft weersproken volgt de rechtbank deze, met dien verstande dat – naar uit het voorgaande volgt – alleen de post 'gratificatie' (=targetbonus) en de post 'kosten van kinderen' worden gecorrigeerd. Uit de aangehechte draagkrachtberekening, waarnaar de rechtbank in zoverre verwijst, volgt dat de vrouw een netto besteedbaar inkomen heeft van € 8.106,00 per maand en een draagkracht voor de betaling van partneralimentatie van (afgerond) € 1.100,00 per maand.
De rechtbank zal deze alimentatie als redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven vaststellen. Gelet op de huidige situatie van de man ziet de rechtbank geen aanleiding deze in duur te limiteren.
Kinderalimentatie
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
De vrouw heeft vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie verzocht van
€ 500,00 per maand per kind.
De rechtbank wijst dit verzoek af. Uit het voorgaande volgt dat de man geen draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te betalen. Bij de vaststelling van partneralimentatie heeft de rechtbank er reeds rekening mee gehouden dat de vrouw alle kosten van de kinderen voor haar rekening neemt.
Verdeling
Rechtsmacht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden.
Toepasselijk recht
Krachtens artikel 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Chileense recht, nu de echtgenoten dat interne recht vóór het huwelijk hebben aangewezen als het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht.
Dat partijen hebben gekozen voor toepasselijkheid van het Chileense recht blijkt volgens de vrouw uit de vermelding op hun huwelijksakte van “separación total de bienes”, hetgeen overeenkomt met het Nederlandse stelsel van complete uitsluiting. Ter terechtzitting is gebleken dat de man, evenals de vrouw, van mening is dat partijen aldus hebben gekozen voor toepassing van Chileens recht op hun huwelijksgoederenregime.
Inhoudelijke beoordeling
Uit het voorgaande volgt dat partijen zijn gehuwd zijn met uitsluiting van iedere gemeenschap.
De man gaat (volgens het formulier verdelen en verrekenen) ervan uit dat sprake is van een aantal zaken die partijen in gemeenschappelijke eigendom hebben verkregen (eenvoudige gemeenschap). Hij wenst deze als volgt te verdelen.
Volgens de man bestaat de gemeenschap uit de volgende te verdelen bestanddelen:
- de en/of rekening bij CIC Ouest Bank met nummer [rekeningnummer]
- de en/of-rekening bij ABN Amro
- inboedelgoederen.
De bankrekening bij CIC Ouest
Partijen zijn het erover eens dat deze rekening aan de vrouw wordt toegedeeld en dat het saldo per 9 januari 2016 ad € 101.796,51 bij helfte tussen hen moet worden verdeeld.
De vrouw wenst echter dat met het aandeel van de man in het saldo wordt verrekend:
een in eigendom aan haar toebehorend geldbedrag van $ 25.000 dat de man zich volgens haar heeft toegeëigend;
€ 20.000, te weten de door haar geschatte waarde van volgens haar door de man ontvreemde en aan de vrouw toebehorende inboedelgoederen als vermeld in productie 51 van de vrouw.
Ad a.
De vrouw heeft het volgende naar voren gebracht. Bij haar overplaatsing in 2013 van Frankrijk naar Salt Lake City heeft de vrouw van haar werkgever op haar bankrekening bij Wells Fargo een vergoeding ontvangen van $ 23.417,00 en op 14 maart 2014 kreeg de vrouw van haar werkgever een bonus van $ 34.831,66, welke bonus ook op haar rekening bij Wells Fargo werd gestort. In juni 2014 en september 2014 heeft de vrouw daarvan in totaal $ 27.000,00 contant opgenomen. De vrouw stelt dat dit geld in gedeeltes is overgebracht naar Frankrijk en gedeponeerd in de kluis van de moeder van de man. Partijen hebben daarvan $ 2.000,00 genomen en verkocht aan een vriend tegen euro’s. In de kluis bevond zich op 25 november 2015 dus nog het restant ad $ 25.000,00.
De man heeft het voorgaande betwist. Hij heeft gesteld dat hij niet bekend is met een door de vrouw in de kluis gedeponeerd bedrag van $ 25.000,00. Volgens de man ligt in de kluis een bedrag van € 1.000,00 dat aan de vrouw toebehoort. Van die € 1.000,00 wenst de man de helft te hebben.
De rechtbank overweegt als volgt.
Van het door de vrouw gestelde aan haar toebehorende geld in de kluis van de moeder van de man heeft de vrouw, mede gelet op de betwisting daarvan door de man, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs geleverd. Zij verwijst weliswaar naar emailberichten met de man en de moeder van de man, maar uit het daarin gestelde kan de rechtbank niet met voldoende stelligheid concluderen dat het door de vrouw gestelde bedrag aan contanten (thans nog) bij de moeder van de man in de kluis ligt. De vrouw geeft in deze berichten zelf aan dat zij zich afvraagt, of gezien alle omstandigheden, het geld er nog wel is en de man of zijn moeder bevestigen in die e-mails niet het door de vrouw gestelde. Nu de man heeft aangegeven dat in de betreffende kluis een geldbedrag van € 1.000,00 ligt dat aan de vrouw toebehoort, terwijl hij kennelijk niet bereid is dit aan de vrouw te retourneren, dient de man dit bedrag geheel aan de vrouw te vergoeden.
Ad b.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat de man (alle) door haar genoemde goederen heeft meegenomen en evenmin dat de waarde daarvan € 20.000,00 bedraagt. De rechtbank ziet dus geen aanleiding voor enige verrekening.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, bepalen dat de vrouw aan de man ter verdeling van het saldo van de rekening een bedrag van € 49.898,25 dient te voldoen.
De en/of-rekening bij ABN Amro
Ter terechtzitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat deze bankrekening wordt opgeheven en zij hebben verklaard dat zij aan die opheffing beiden zullen meewerken. De rechtbank beschikt niet over het nummer van deze rekening, zodat zij deze niet in het dictum kan vermelden.
Inboedelgoederen
De man heeft gesteld dat de inboedelgoederen gemeenschappelijk eigendom zijn. Hij heeft voorgesteld dat ieder de goederen behoudt die hij/zij thans feitelijk in bezit heeft zonder nadere verrekening. De man wenst nog zijn persoonlijke financiële administratie te ontvangen en kopieën van foto’s van de kinderen van partijen die nog in de echtelijke woning aanwezig zijn.
De vrouw heeft bestreden dat er gemeenschappelijke inboedelgoederen zijn. De vrouw heeft gesteld dat de man aan haar toebehorende goederen ter waarde van € 20.000,00 heeft ontvreemd. Zij heeft daarvan echter geen teruggave verzocht. De vrouw heeft aangevoerd dat in de echtelijke woning niets meer van de man aanwezig is.
De rechtbank is van oordeel dat beide partijen onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt wat elk van hen onder zich heeft en of dit al dan niet gemeenschappelijk is. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande bepalen dat ieder van partijen de goederen die hij/zij thans feitelijk in bezit heeft zonder nadere verrekening behoudt.
De man heeft ter terechtzitting erkend een aantal van de door de vrouw in het overzicht genoemde spullen die eigendom zijn van de kinderen te hebben meegenomen. Hij heeft zich bereid verklaard twee voetbalshirts van FC Barcelona aan de kinderen terug te geven wanneer hij hen ziet.
Pensioenrechten
De man heeft gesteld dat dat de vrouw informatie dient te geven over het door haar opgebouwde pensioen en dat de door de vrouw in Nederland opgebouwde pensioenrechten, volgens het gestelde in artikel 10:51 BW en artikel 1 lid 7 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvp) in elk geval verevend dienen te worden.
Nu in Nederland opgebouwde pensioenrechten volgens de in de Wvp opgenomen regeling dienen te worden verrekend en daarvoor geen beslissing van de rechter nodig is, heeft de man geen belang bij een beslissing daarover.
De rechtbank is voorts van oordeel dat zij geen rechtsmacht heeft om te beslissen over in het buitenland opgebouwd pensioen. Zij zal zich te dien aanzien onbevoegd verklaren.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man] , en [de vrouw] gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] , Chili;
*
bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de woonruimte te [woonplaats] , [straatnaam vrouw] en verklaart deze voorziening uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [1. minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Frankrijk, en
  • [2. minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] te Le [geboorteplaats] , Frankrijk,
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de minderjarigen eenmaal per vier weken, gedurende twee aaneengesloten uren, onder begeleiding van een door partijen gezamenlijk te kiezen onafhankelijke (Frans sprekende) deskundige, contact met de man zullen hebben, en verklaart deze regeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
*
verleent de vrouw toestemming, welke toestemming die van de man vervangt, om in de periode van de datum van deze beschikking tot 1 februari 2019 in de schoolvakanties met de minderjarigen naar het buitenland te reizen voor maximaal drie weken, waaronder (telkens) in de kerstvakantie een periode van maximaal drie weken naar Chili;
bepaalt dat de vrouw, telkens als zij met de minderjarigen naar het buitenland reist, de man op de hoogte zal brengen van de plaats van bestemming en de duur van het verblijf;
verklaart deze beide beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
*
verleent de vrouw toestemming, welke die van de man vervangt, om de minderjarigen onderwijs te laten volgen op [naam en plaats schoolkeuze vrouw] , en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de man tot zijn levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.100,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de bankrekening bij CIC Ouest en het daarbij behorende saldo aan de vrouw wordt toegedeeld, onder bepaling dat de vrouw ter zake van de verdeling van deze rekening aan de man een bedrag van € 49.898,25 dient te voldoen, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat partijen de rekening bij ABN AMRO zullen opheffen en daaraan beiden hun medewerking dienen te verlenen;
bepaalt dat ieder van partijen de inboedelgoederen die hij/zij thans feitelijk in bezit heeft zonder nadere verrekening behoudt;
*
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van verzoeken met betrekking tot in het buitenland opgebouwd pensioen van partijen;
*
wijst, zowel in de echtscheidingsprocedure als in de voorlopigevoorzieningenprocedure, het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.B. Verkleij, H. Dragtsma en I.D. Bellaart, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2016.