4.9.Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 4 augustus 2015 geoordeeld dat het besluit van 12 maart 2015 niet voldoet aan de uitspraak van 19 december 2014. In rechtsoverweging 7 van de eerstgenoemde uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de nota van 2 februari 2015 inhoudelijk van gelijke strekking is als de nota van 16 september 2014. De toezegging van verweerder in het verweerschrift en ter zitting dat zowel verweerder als de Dienst Terugkeer en Vertrek het advies met betrekking tot de medicatie opvatten als een reisvoorwaarde waarbij ervan wordt uitgegaan dat eiser voor drie maanden medicatie dient mee te nemen, is niet voldoende. Het moet immers uit het BMA-advies of uit staand beleid van verweerder volgen. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank verweerder opgedragen om – met inachtneming van hetgeen is overwogen – een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het door verweerder ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van 24 maart 2016 door de Afdeling ongegrond verklaard. De uitspraak van 4 augustus 2015 staat daarmee in rechte vast.
5. Naar aanleiding van de uitspraak van 4 augustus 2015 heeft verweerder bij nota van 6 april 2016 het BMA gevraagd een nieuw advies uit te brengen. Op 3 mei 2016 heeft het BMA een nieuw advies uitgebracht. Uit dit advies blijkt, voor zover van belang, het volgende. Eiser wordt behandeld met antivirale therapie vanwege een chronische infectie met een virus welke de afweer kan ondermijnen. Met deze medicatie is het virus niet actief. Er worden geen actuele klachten benoemd. De behandeling tegen de infectie van de lever met het hepatitis C virus was succesvol. Bij het uitblijven van behandeling is niet uit te sluiten dat een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Zonder medicatie zal het virus gaan vermenigvuldigen. Bij virusactiviteit zal de afweer van eiser gaan dalen. Als eiser besmet wordt kan een relatief onschuldige infectie vervolgens levensbedreigend verlopen. Gezien de huidige medische inzichten wordt eiser in staat geacht om te reizen. Er zijn wel aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is, namelijk: eiser dient te beschikken over de voorgeschreven medicatie en deze op de gebruikelijke tijden in te kunnen nemen. Aanbevolen wordt dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt (zoals bijvoorbeeld een ingevuld Europees Medisch Paspoort) en om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie met betrekking tot de therapiemogelijkheden in het land van herkomst wordt geconcludeerd dat de behandeling aanwezig is.
6. Bij nota van 31 mei 2016 heeft verweerder het BMA de volgende aanvullende vraag gesteld. “
Ik wil u verzoeken om – in dit specifieke geval – opnieuw in te gaan op de reisvoorwaarden met inachtneming van de uitspraak van 19 december 2014. Daarbij geef ik u in overweging dat een strikt onderscheid wordt gemaakt tussen hetgeennoodzakelijkis en hetgeenaanbevolenwordt. De rechtbank spreekt over noodzakelijke voorzieningen. Indien in dit specifieke geval onder de reisvoorwaarden een aanbeveling wordt opgenomen is dit doorgaans niet voldoende.
In het advies van 3 mei 2016 staat niet opgenomen dat een voorziening direct na de reisnoodzakelijkis. Evenmin staat erin vermeld dat schriftelijke overdracht medischnoodzakelijkis.
Daarom het volgende verzoek:
1.
Uitgaande van het oude beleid van het BMA (dus nadrukkelijk niet het huidige beleid), acht u enige medische voorzieningnoodzakelijk? Het gaat daarbij om:
Beschikbaarheid medicijnen vlak voor, tijdens en direct na de reis
de mogelijkheid om deze medicatie op vaste tijdstippen in te nemen
het beschikken over een schriftelijke overdracht
2.
Is het, met het oog op de beschikbaarheid van de medicijnen in het land van herkomst, medisch noodzakelijk om een periode direct na de reis te beschikken over de medicatie? Zo ja, welke periode?
7. Bij aanvullende nota van 2 juni 2016 heeft het BMA het volgende geantwoord:
“
Uw vraagstelling wordt scherp ingezet en ik wil een semantische discussie over de woorden aanbeveling en noodzakelijkheid voorkomen.
Ik weet ook niet wat u verstaat onder oud beleid en nieuw beleid. Om deze reden zal ik volstaan uw vragen helder te beantwoorden opdat u weet wat er wanneer moet gebeuren. U wilt weten of de punten onder vraag 1 genoemd uit medisch oogpunt noodzakelijk zijn.
1.
- beschikbaarheid medicijnen vlak voor, tijdens en direct na de reis.
Het is medisch noodzakelijk dat cliënt te allen tijde, dusook voorentijdensendirect nade reis de beschikking heeft over de voorgeschreven anti-virale (HIV) medicatie. Client kan zelf beschikken over de medicatie en weet wanneer hij de medicatie in moet nemen. Het meenemen in bijvoorbeeld de handbagage is dan wel de voorwaarde.
-
De mogelijkheid om deze medicatie op vaste tijdstippen in te nemen.
Het is medisch noodzakelijk dat cliënt de anti-virale (HIV) medicatie o de gebruikelijke tijdstippen inneemt als dit vergeten wordt zo spoedig mogelijk hersteld kan worden, zoals dit feitelijk voor elke voorgeschreven medicatie geldt. In de medische wereld wordt gewerkt met indicaties met betrekking tot innametijdstip, elke medicatie heeft een halfwaardetijd en heeft een therapeutisch bereik, hetgeen inhoudt dat vast tussen aanhalingstekens kan staan en het uit medisch oogpunt niet direct schadelijk is als er bijvoorbeeld een half uur verlating of vervroeging van het tijdstip plaatsvindt. Bijvoorbeeld als iemand een uur later opstaat dan wordt het medicijn, als dat bijvoorbeeld met het ontbijt ingenomen wordt, ook een uur later ingenomen.
-
Het beschikken over een schriftelijke overdracht
Om tot een goede voortzetting van behandeling te komen en onnodig onderzoek dan wel een onnodige delay van behandeling te voorkomen wordt in geval van cliënt het uit medisch oogpunt noodzakelijk geacht dat er een overdracht plaatsvindt. Meest praktisch is dit met een schriftelijke overdracht, waarin de aard en de ernst van de aandoening (de behandelend viroloog kan de typering noemen alsmede het eventueel bestaan van resistentie), de medicatie en de laatste bevindingen met betrekking tot de HIV parameters voor cliënt op papier zetten. Dit kan cliënt zelf op dit moment al regelen.
Met betrekking tot de tijdstippen “voor, tijdens en na de reis” zij opgemerkt dat de medicatie voorraad en het op schrift stellen van de informatie ten behoeve van de overdrachtvoorde reis geregeld moet zijn. Anders is ertijdensennade reis geen medicatie om in te nemen en is er na de reis geen schriftelijke overdracht voor de infectioloog/internist ter plaatse. Uiteraard moet cliëntvoorde reis ook de medicatie innemen.
2.
Is het, met het oog op de beschikbaarheid van de medicijnen in het land van herkomst, medisch noodzakelijk om een periode direct na de reis te beschikken over de medicatie? Zo ja, welke periode?
Het is sowieso uit medisch oogpunt noodzakelijk dat cliënt na de reis de beschikking heeft over de medicatie. Gezien het antwoord met betrekking tot het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn na staken van de medicatie zou het antwoorde op deze vraag “blijvend” moeten zijn. Echter, u bedoelt waarschijnlijk de periode dat cliënt moet beschikken over vanuit Nederland meegegeven medicatie. Hierover kan ik het navolgende opmerken.
Er is geen sprake van leveringsproblemen, wel wordt aangegeven dat als er besteld moet worden (bijvoorbeeld het niet door cliënt gebruikte derunavir) de levering een leveringsduur van 2 tot 3 weken met zich meebrengt. Met betrekking tot de medicatie van betrokkene werd niet aangegeven dat deze besteld moet worden. Dit houdt in dat het gebruikelijke ontslagrecept van 1 maand voldoet. Mede in rekenschap gehouden dat cliënt op medische gronden in staat geacht kan worden het bezoek aan de behandelaar ter plaatse en daarmee medicatievoorschrift gelijk na aankomst te regelen.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het BMA-advies een deskundigenadvies is. Eiser heeft hiertegen geen aanknopingspunten naar voren gebracht die maken dat moet worden getwijfeld aan de juistheid ervan. Uit het advies blijkt dat een medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van de behandeling niet valt uit te sluiten. Behandeling in het land van herkomst is mogelijk. Daardoor is onderbreking van de behandeling niet aan de orde. Uit de aanvullende nota van het BMA van 2 juni 2016 blijkt dat het medisch noodzakelijk is dat eiser zowel voor, tijdens als direct na zijn reis over medicatie beschikt. Ook is het medisch noodzakelijk dat hij beschikt over een medische overdracht. Met de adviezen van 3 mei en 2 juni 2016 is genoegzaam uitvoering gegeven aan de uitspraak van 19 december 2014. De reisvoorwaarden in het aanvullend advies van 2 juni 2016 staan niet meer geformuleerd als aanbevelingen. Door nadrukkelijk op de medische noodzaak in te gaan van het continueren van de medicatie voor, tijdens en direct na de reis en de noodzaak van een schriftelijke overdracht is het voor DT&V duidelijk op welk gebied ze het vertrek van eiser moeten faciliteren indien hij zelf niet in staat is daaraan te voldoen. Dat het middel [naam medicijn] in Nigeria niet gebruikt wordt en daarom eerst besteld en geïmporteerd moet worden, is niet aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.
9. In beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder nog steeds niet heeft voldaan aan de uitspraak van 19 december 2014. Immers, uit het BMA-advies blijkt nog steeds niet dat het meenemen van medicatie en een schriftelijke overdracht een voorwaarde is voor uitzetting. Zoals het in het BMA-advies staat geformuleerd, is het een aanbeveling aan eiser en geen voorwaarde voor de uitzettende instantie, te weten DT&V.
10. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder nog steeds niet heeft voldaan aan de uitspraak van 19 december 2014. Naar het oordeel van de rechtbank is het BMA-advies van 2 juni 2016 onvoldoende gericht en specifiek. Uit het advies volgt niet onomstotelijk wie verantwoordelijk is voor het beschikken over voldoende medicijnen bij uitzetting en de eerste tijd daarna. Dat het beschikken over medicijnen medisch noodzakelijk is, zoals uit het advies volgt, wil nog niet zeggen dat verweerder en meer specifiek DT&V ook de verantwoordelijken zijn om te zorgen dat eiser over deze medicijnen kan beschikken. Door de toevoeging van de zinnen ‘cliënt kan zelf beschikken over de medicatie en weet wanneer hij de medicatie moet innemen. Het meenemen in de handbagage is dan wel voorwaarde’, lijkt het advies zich te richten tot eiser en niet tot DT&V. De toezegging van verweerder dat indien eiser niet zelf kan of wil zorgdragen voor voldoende medicatie voor de tijd direct voorafgaande aan, tijdens en na de reis, DT&V hier dan zorg voor zal dragen, is onvoldoende. Zoals al is overwogen in de uitspraken van 19 december 2014 en 4 augustus 2015 moet deze verantwoordelijkheid van DT&V volgen uit het BMA-advies of uit staand beleid van verweerder. Dit is nu niet het geval. Hierdoor is het advies onvoldoende inzichtelijk tot stand gekomen. Verweerder had zich dan ook niet mogen baseren op dit advies.
11. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
12. De rechtbank ziet in het kader van de finale geschilbeslechting aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat aan eiser uitstel van vertrek wordt verleend. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De aanvraag van eiser dateert van 29 augustus 2013.
Zowel bij uitspraak van 19 december 2014 als 4 augustus 2015 heeft deze rechtbank en zittingsplaats de door eiser ingestelde beroepen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om met inachtneming van de uitspraken een nieuw besluit te nemen. In deze uitspraken is zeer duidelijk overwogen dat uit het BMA-advies ondubbelzinnig dient te blijken wat medisch gezien noodzakelijk is en wie daar verantwoordelijk voor is. Uit het laatste aanvullende BMA-advies blijkt dat het BMA niet wil voldoen aan de opdracht die de rechtbank eerder heeft geformuleerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet opportuun om te verwachten dat het BMA, die al duidelijk door verweerder is verzocht om aan de uitspraken te voldoen, nu wel zal voldoen aan hetgeen in de eerdere uitspraken en in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank acht daarbij ook van belang dat indien de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de voorwaarden niet uitdrukkelijk bij verweerder dan wel DT&V wordt gelegd, het risico ontstaat dat eiser in verband met een onderbreking van de medicatie tijdens en direct na de reis in een medische noodsituatie zal komen te verkeren. Tot slot is het naar het oordeel van de rechtbank niet wenselijk dat eiser nog langer in onzekerheid blijft verkeren. Zijn aanvraag dateert immers van 29 augustus 2013, inmiddels meer dan drie jaar geleden. Vanuit een bestuursprocesrechtelijk oogpunt is het dan ook wenselijk dat met deze uitspraak een einde komt aan deze procedure. De rechtbank zal daarom aan eiser uitstel van vertrek verlenen voor de duur van één jaar, met ingang van de datum van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
13. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1488,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.