ECLI:NL:RBDHA:2016:14564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 17984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Italië in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eisers, een man en een vrouw, hun aanvragen voor een verblijfsvergunning niet in behandeling genomen zagen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, omdat niet is aangetoond dat de Italiaanse autoriteiten voldoende opvang kunnen bieden aan de eisers, die staatloos zijn en een pasgeboren baby hebben. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich te afhankelijk opstelt van informatie van de Italiaanse autoriteiten en dat de opvangsituatie in Italië niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit het Tarakhel-arrest van het EHRM. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) en eerdere uitspraken van de rechtbank Zwolle, waaruit blijkt dat het aantal beschikbare opvangplaatsen in Italië niet toereikend is voor alle Dublinclaimanten, met name gezinnen met minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat deze opnieuw op de aanvragen van eisers dient te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens zijn de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/17984 (beroep [de man] )
AWB 16/17986 (voorlopige voorziening [de man] )
AWB 16/17979 (beroep [de vrouw] )
AWB 16/17983 (voorlopige voorziening [de vrouw] )
V-nr: [volgnummer] ( [de man] )
V-nr: [volgnummer] ( [de vrouw] )
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 15 september 2016 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1979, staatloos, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde mr. A.H.A. Kessels),

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum] 1993, staatloos, eiseres/verzoekster, hierna te noemen: eiseres
(gemachtigde mr. A.H.A. Kessels),
hierna tezamen aan te duiden als: eisers,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. J. Bekink).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2016 heeft verweerder de aanvragen van eisers van 22 februari 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 niet in behandeling genomen.
Op 10 augustus 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Bij brief van eveneens 10 augustus 2016 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht om een nadere toelichting.
Nadat partijen over weer hebben gereageerd en toestemming hebben verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Verordening (EG) 603/2013 (hierna: de Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit beschikbare informatie (EU-Vis) is gebleken dat de vertegenwoordiging van de Italiaanse autoriteiten in Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) aan eisers een (Schengen)visum hebben verstrekt dat geldig is van 31 januari tot 29 februari 2016. Verweerder heeft Italië daarom verzocht om eisers op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening over te nemen. Italië heeft daarmee (fictief) ingestemd door niet tijdig op het verzoek te reageren waardoor de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers op 30 juni 2016 is komen vast te staan.
2.1
Eisers voeren ten eerste aan dat verweerder hen ten onrechte niet aanvullend heeft gehoord na het aanmeldgehoor.
2.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van eisers dat zij in strijd met de Dublinverordening geen nader gehoor hebben gehad na het aanmeldgehoor niet slagen. Uit artikel 5, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat, om de verantwoordelijke lidstaat gemakkelijker te kunnen bepalen, de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast een persoonlijk onderhoud met de verzoeker voert. Zoals vermeld, is een “aanmeldgehoor Dublin” met eisers gehouden en is tijdens dit gehoor informatie aan eisers verstrekt over de Dublinverordening. Bij die gelegenheid hebben eisers erkend dat zij met een door de Italiaanse autoriteiten verstrekt visum Italië zijn ingereisd en zijn zij tevens in de gelegenheid gesteld bezwaren tegen de overdracht naar voren te brengen, die ook zijn geuit. Gelet op het voorgaande heeft dus een persoonlijk onderhoud plaatsgevonden en is daarmee voldaan aan artikel 5 van de Dublinverordening.
3.1
Eisers beroepen zich daarnaast op artikel 16 en 17 van de Dublinverordening en stellen dat Nederland hun aanvragen in behandeling dient te nemen. Twee broers van eiseres zijn in Nederland in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Eiseres is sterk afhankelijk van haar broers als gevolg van onder meer een oorlogstrauma, haar jonge moederschap en het feit dat de hele familie als gevolg van de oorlog uit elkaar is gevallen. Eiser stelt het ook niet te kunnen stellen zonder de hulp van zijn zwagers. Eiseres en haar broers hebben verklaringen overgelegd, waarin zij dit toelichten.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit terecht overwogen dat eisers niet met (medische) documenten aannemelijk hebben gemaakt dat zij beiden in verband met de geboorte van hun kind en de psychische gesteldheid van eiseres zorg behoeven van de hier te lande verblijvende broers/zwagers en zij zich zonder die hulp niet kunnen handhaven. De overgelegde verklaringen zijn daartoe onvoldoende, hoe begrijpelijk hun wens om als familieleden bij elkaar te kunnen zijn ook is. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eisers (door hun huwelijk) immers elkaar hebben en eiseres zich ook in het land van herkomst geruime tijd zonder haar broers heeft kunnen handhaven. Ten slotte heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat zij niet afhankelijk is van haar broers maar dat zij verwacht dat haar broers haar eventueel kunnen helpen als haar kind ter wereld is gebracht.
3.3
Ten slotte ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te oordelen dat verweerder het asielverzoek van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Zoals verweerder terecht heeft overwogen, is in het onderhavige geval, ondanks expliciete stellingen daartoe, niet gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven om het verzoek om internationale bescherming van eisers onverplicht in behandeling te nemen. Niet is gebleken dat de eisers zich niet kunnen handhaven zonder de nabijheid van de broers van eiseres. Ook de zwangerschap en de geboorte van hun kind kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. Dit geldt ook voor argument van eisers dat zij altijd de intentie hebben gehad om in Nederland en niet in Italië asiel aan te vragen onder meer omdat zij een goede toekomst willen voor hun kind.
4.1
Eisers hebben ten slotte een beroep gedaan op het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, het Tarakhel-arrest).Daarbij stellen zij dat Italië geenopvang kan garanderen en al helemaal niet ten opzichte van gezinnen. Omdat eisers met een pasgeboren baby onvoldoende individuele garanties krijgen met betrekking tot de plaats waar zij als extra kwetsbare asielzoekers worden opgevangen, is de overdracht in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de individuele vrijheden (EVRM). Eisers hebben bij hun beroep op het Tarakhel-arrest verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle (NL16.1221 ECLI:NL:RBOVE:2016:2994), van 18 juli 2016 en in hun nadere reactie - na aanhouding van de zaak in verband met vragen van de rechtbank aan verweerder - naar het rapport Aufnahmebedingungen in Italien van Schweizerische Flüchtlingshilfe SFH van augustus 2016 (SFH-rapport).
4.2
Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) op het standpunt gesteld dat voor eisers, anders dan voor de vreemdelingen in het Tarakhel-arrest, geen aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig zijn. In deze uitspraak wordt namelijk geoordeeld dat uit de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 26 november 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1103DEC002145914) en van 9 juni 2016 (ECLI:EC:ECHR:2016:0517DEC000586813) volgt dat overdracht aan Italië niet zonder meer leidt tot een met artikel 3 EVRM strijdige situatie en dat met de in deze uitspraken beschreven werkwijze van verweerder voldoende is gewaarborgd dat de vreemdelingen in genoemde zaken ook na hun overdracht de door hen benodigde voorzieningen zullen ontvangen. Daarbij wordt telkens gerefereerd aan de “Circular Letter” van 8 juni 2015 en een rapport van 13 juli 2015 van een fact finding missie door liaison-officers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het Duitse Bundesamt für Migration und Flüchtlinge en het Zwitserse Eidgenössisches Justiz- und Polizeidepartment (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2163).
4.3
De rechtbank stelt vast dat in voormelde uitspraken kennelijk telkens sprake is geweest van de situatie waarbij - zoals de Afdeling het formuleert - de vreemdeling geen informatie heeft overgelegd die aan de eerdere conclusie afbreuk doet, of - zoals het EHRM het formuleert - “in the absence of any concrete indication in the case file” niet is gebleken dat de vreemdeling met kinderen niet één van de geoormerkte opvangplaatsen zal kunnen verkrijgen. Met de verwijzing naar de paragrafen 9.1, 9.1.2, 10.3, 10.6 en 10.7 van het SFH-rapport van augustus 2016 hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk informatie overgelegd waaruit blijkt dat gezinnen met kinderen, waaronder Dublinclaimanten, in Italië op straat terecht kunnen komen, dan wel dat de vader van het gezin wordt gescheiden en geen opvang krijgt. Ook blijkt daaruit dat onvoldoende opvangplekken beschikbaar zijn voor gezinnen met kinderen. Uit het SFH-rapport (pagina 5 van 81) blijkt dat de rapportageperiode loopt van 27 februari tot 4 maart 2016. Het SFH-rapport is echter pas gepubliceerd in augustus 2016. Om die reden kunnen deze gegevens niet zijn betrokken bij de voormelde uitspraken van de Afdeling en het EHRM. Niet is gebleken dat verweerder gelet op hetgeen is aangevoerd in deze zaak zich er afdoende van heeft vergewist dat aan eisers opvang zal worden geboden conform de eisen die uit het Tarakhel-arrest voortvloeien. Ook hecht de rechtbank in dit verband waarde aan de overwegingen in de hiervoor vermelde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, waarin wordt berekend dat het door Italië toegezegde aantal opvangplaatsen van 181 nooit voldoende kan zijn voor alle Dublinclaimanten voor Italië, ook al gaat het daarbij alleen om gezinnen met minderjarige kinderen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat evenmin veel betekenis kan worden gehecht aan de toezegging van verweerder dat overdracht niet zal plaatsvinden indien na aankondiging van de feitelijke overdracht blijkt dat de Italiaanse autoriteiten niet kunnen voldoen aan de in voormelde brief (rechtbank: bedoeld wordt die van 8 juni 2015) gegeven garanties. Verweerder heeft immers desgevraagd aan de rechtbank meegedeeld dat hiermee wordt gedoeld op de informatieoverdracht die plaatsvindt in overeenstemming met artikel 32 van de Dublinverordening. Daarbij is niet voorzien in een actieve terugmeldingsplicht van de ontvangende lidstaat in het geval voor een bepaalde concrete overdracht van vreemdelingen de benodigde en in het algemeen gegarandeerde opvangvoorzieningen niet beschikbaar zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers terecht hebben aangevoerd dat, door alleen te voldoen aan de informatieplicht van artikel 32 van de Dublinverordening, verweerder zich te afhankelijk opstelt van het al dan niet verkrijgen van informatie van de Italiaanse autoriteiten. Verweerder dient immers zelf na te gaan of de overdracht daadwerkelijk kan plaatsvinden en niet in strijd is met artikel 3 EVRM.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit wegens strijd met de in artikel 3:46 van de Awb gegeven motiveringsplicht zal worden vernietigd. Het beroep is daarom gegrond.
6. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval bestaat geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Het betreft hier naar het oordeel van de rechtbank samenhangende zaken, zodat deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair worden vastgesteld op € 1.736,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het geven van nadere schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
8. Gelet op het op verzoek van de rechtbank door verweerder nader verrichte onderzoek na schorsing van het onderzoek ter zitting, doet de rechtbank geen uitspraak binnen de termijn van vier weken na het instellen van beroep, als bedoeld in artikel 83b, eerste lid, van de Vw 2000. De overschrijding van deze termijn van orde acht de rechtbank in dit geval, gelet op de reden van de schorsing, gerechtvaardigd.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaken geregistreerd onder nummers: AMS 16/17984 en 16/17979,
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
in de zaken geregistreerd onder nummers: AMS 16/17986 en 16/17983,
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.736,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier, op 15 september 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: BG
Coll.: RT
D: C
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.