ECLI:NL:RBDHA:2016:14423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
C/09/521095 / KG ZA 16/1343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op publicaties en bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het kader van journalistiek onderzoek

In deze zaak, die op 29 november 2016 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderden Pretium B.V. en [eis2] een verbod op publicaties van journalist [ged1] en Reporters Online B.V. De eisers stelden dat de publicaties onrechtmatig waren en schadelijk voor hun reputatie. De procedure volgde op eerdere rechtszaken waarin de rechtbank had geoordeeld dat [ged1] onrechtmatig had gehandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting van [ged1] zwaarder woog dan de belangen van de eisers. De rechtbank concludeerde dat de publicaties niet onrechtmatig waren, omdat [ged1] als journalist opereerde en de artikelen niet als onrechtmatig konden worden aangemerkt. De vorderingen van Pretium en [eis2] werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/521095 / KG ZA 16/1343
Vonnis in kort geding van 29 november 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Pretium B.V.,
statutair gevestigd te Haarlem,
2.
[eis2] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. W.E. Pors te Den Haag,
tegen:

1.[ged1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Reporters Online B.V.,
statutair gevestigd te Haarlem,
gedaagden,
advocaat mr. O.M.B.J. Volgenant te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk ook aangeduid als ‘Pretium’, ‘ [eis2] ’, ‘ [ged1] ’ en ‘Reporters Online’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met (aanvullende) producties;
- de door gedaagden overgelegde producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2016. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Pretium is een aanbieder van telecommunicatie die sinds 1996 actief is op de Nederlandse markt als aanbieder van vaste telecommunicatiediensten. [eis2] is directeur van de zogenoemde DEM-groep, waartoe Pretium en Delphi Communications B.V. (hierna: Delphi) behoren.
2.2.
[ged1] is als journalist werkzaam voor diverse lokale en regionale tijdschriften, kranten en websites. Reporters Online is een online platform waarop journalisten artikelen kunnen publiceren.
2.3.
[ged1] is in 2012 een onderzoek gestart naar (de gang van zaken bij) Pretium, Delphi en [eis2] . Bij dagvaarding van 16 januari 2015 hebben Pretium, [eis2] en Delphi [ged1] gedagvaard in een bodemprocedure bij deze rechtbank. In die procedure hebben zij onder meer gevorderd (i) een verklaring voor recht dat [ged1] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door de wijze waarop hij onderzoek verricht en (ii) een verbod voor [ged1] om nog personen uit hun zakelijke of persoonlijke kring te benaderen met ongefundeerde beschuldigingen en/of suggestieve vragen en om de beschuldigingen te publiceren. Bij vonnis van 24 februari 2016 zijn de vorderingen alle door de rechtbank afgewezen.
2.4.
Op 30 maart 2016 heeft [ged1] een aantal concept-hoofdstukken van voorgenomen publicaties (van totaal circa 145 pagina’s) aan Pretium voorgelegd met het verzoek daar commentaar op te leveren.
2.5.
Op 30 oktober 2016 heeft [ged1] op de website van Reporters Online en op de website www.blendle.nl een artikel gepubliceerd getiteld “Inleiding Dossier Pretium: perverse prikkels en machteloos toezien”. In dat artikel kondigt [ged1] aan de komende vier weken iedere dag een deel van een “webboek” over [eis2] en Pretium te publiceren. Op 31 oktober 2016 heeft [ged1] het tweede deel gepubliceerd, getiteld “Dossier Pretium 2: Tussen gestrekt been en Stockholmsyndroom”, op 1 november het derde deel, getiteld “Dossier Pretium 3: [X] toptalent bij eerste generatie McKinsey”, op 2 november het vierde deel, getiteld “Dossier Pretium 4: [X] ’ fabriek bankroet door strenge Lubbers”, op 3 november het vijfde deel, getiteld “Dossier Pretium 5: [eis2] naar Ahold” en op 4 november het zesde deel, getiteld “Dossier Pretium 6: [X] ’ rijzen en vallen in Amerika”.
2.6.
In het eerste artikel staat onder meer vermeld:
“De werving van telefonieabonnementen voor Pretium was jarenlang goed voor een regen aan klachten. (...)
Klemmende vragen
Hoe kwam het tot zoveel klachten? Het ultieme kwaad van een kapitalistische narcist die er behagen in schept de grenzen van de wet op te zoeken? Slappe overheid die dit soort bedrijven niet aanpakt?
De omdraai-hypothese: niets van waar, maar kleinzerigheid, klaagzucht en gebrek aan echte ellende bij de ‘gedupeerden’. Pretium-baas [eis2] is een weldoener. Hij helpt ouderen en anderen aan goedkoop bellen zodat ze sociaal beter meedoen. Hij verdient een Ridderorde van koning Willem-Alexander.
(...)
[eis2] zag zijn carrière op hoog niveau mislukken en nam zijn toevlucht tot ‘oorlog voeren’ met Pretium.
2.7.
In het tweede artikel staat onder meer vermeld:
“’De 36-jarige H. [X] uit Vijlen is dood gebleven bij een ongeluk in de mijn Gouley te Würzelen bij Aken. De man was gehuwd en vader van vijf nog kleine kinderen.’
(...)
Twee regels nieuws, en op zich irrelevante informatie. Want dit is niet [X] ( [eis2] ), de baas van Pretium.
‘Mijn’ [X] werd geboren op 23 november 1941 in Zuid-Limburg. Nog geen half jaar oud op het moment van dat mijnongeluk. Echter, stel je eens voor: verloor de door media, collega’s, vrienden en klanten zwaar bekritiseerde baas van Pretium z’n vader toen ie nog een baby was?
Zou dat de diepere oorzaak kunnen zijn van alle ellende die [eis2] vergezelt gedurende zijn volwassen bestaan? Het doet me ook twijfelen.
(...)
Toeval bestaat niet: [eis2] blijkt op een paar honderd meter van me te wonen. (...) Nog mooier: zijn en mijn jongste kind bezochten dezelfde hockeyclub.
De moeder van [eis2] ’ zoon staat op internet als schoolhulp, met foto. Ex-collega’s kennen deze knappe vrouw als HR-manager bij Pretium, waar ze ondanks het grote leeftijdsverschil het ‘liefje van de baas’ werd. Ze studeerde Bedrijfskunde in Groningen vanaf 1987. Op deze plek stonden links naar haar Facebook, Twitter en LinkedIn profielen, en haar Vimeo-pagina waar ze films van [Y] in de VS, de zoon uit een eerdere relatie van [eis2] , aanbeveelt. In wezen zelf verkozen openbaarheid, een moderne paradox. Moet ik dan nog privacy beschermen? Waarom niet?
(...)
Anonimiteit in journalistiek is even minderwaardig als soms noodzakelijk. Maar het is (te) eenvoudig om [eis2] anoniem te vergelijken met de ergste heersers in wereldgeschiedenis in de afgelopen 75 jaar. De namen passeerden vlot, van Stalin tot Pol Pot en Mussolini tot Saddam Hussein; even ongepast als zinloos. Dus zoiets laat je weg.”

3.Het geschil

3.1.
Pretium en [eis2] vorderen, zakelijk weergegeven:
I. [ged1] en Reporters Online te gebieden de onrechtmatige uitlatingen op reportersonline.nl en blendle.nl en elders op het internet te verwijderen en verwijderd te houden, waaronder in ieder geval de publicaties die zijn aangeduid als “Dossier Pretium”;
II. [ged1] te gebieden alle tweets op zijn account met betrekking tot Pretium en [eis2] te verwijderen en het versturen van vergelijkbare tweets als ten processe bedoeld te staken en gestaakt te houden;
III. [ged1] en Reporters Online te gebieden ieder onrechtmatig handelen jegens Pretium en [eis2] , zoals in deze zaak gesteld, te staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen het online of op andere wijze de aandacht vestigen op de publicaties die zijn aangeduid als “Dossier Pretium”;
IV. [ged1] te gebieden om, voor zover dat redelijkerwijs in zijn macht ligt, vermeldingen van en verwijzingen naar de publicaties die zijn aangeduid als “Dossier Pretium” te doen verwijderen en verwijderd te houden;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voeren Pretium en [eis2] – samengevat – het volgende aan. Het door [ged1] gepubliceerde webboek kan niet als journalistiek werk worden aangemerkt. Het hele webboek is een persoonlijk schotschrift tegen [eis2] , waarvoor [ged1] geen journalistieke bescherming kan inroepen. Voorts is [ged1] er niet in geslaagd een uitgever voor zijn werk te vinden, maar geeft hij het in eigen beheer uit. Daarbij komt dat er betaald moet worden voor het lezen van de verschillende hoofdstukken, zodat [ged1] er belang bij heeft het webboek zo sensationeel mogelijk te maken.
Pretium heeft het recht om zich te verdedigen tegen onrechtmatige uitlatingen om daarmee haar commerciële belangen en de levensvatbaarheid van haar onderneming te beschermen. De feitelijke onjuistheden in het webboek maken dat Pretium vreest voor schade aan haar commerciële belangen. Ook het algemene economische belang is gebaat bij toewijzing van de vorderingen. Het is immers van belang voor alle bedrijven dat journalisten gedegen te werk gaan en publiceren naar waarheid.
De uitlatingen van [ged1] in het webboek zijn onrechtmatig omdat in dit geval het belang van [eis2] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer en eer en goede naam prevaleert boven het recht van [ged1] om zijn mening te uiten. In de uitlatingen richt [ged1] zich op een zeer negatieve manier op de persoon van [eis2] en het webboek bevat grievende, suggestieve, onvolledige en onjuiste stellingen over hem.
Het tweede artikel is opvallend persoonlijk van aard en gaat niet over zaken die het publieke belang kunnen dienen. [ged1] wekt de suggestie feiten te presenteren, terwijl het slechts bij goede beschouwing duidelijk wordt dat het ook mogelijk is dat het niet over het leven van [eis2] gaat. De wijze van schrijven van [ged1] is zeer misleidend en onnodig grievend en roept een zeer negatief beeld op, terwijl derden – gelet op de staat van dienst van [ged1] – wel gewicht zullen toekennen aan zijn uitlatingen. [eis2] wordt vergeleken met de ergste wereldheersers in de wereldgeschiedenis in de afgelopen jaren. [eis2] is geen publieke figuur. Hij geeft leiding aan een bedrijf, maar treedt zelf niet op de voorgrond en zoekt de publiciteit niet op.
Uit de artikelen volgt dat [ged1] een grote persoonlijke betrokkenheid heeft bij het onderwerp van zijn artikelen, [eis2] , en dat hij negatief tegenover [eis2] staat. [ged1] brengt zichzelf graag in verband met [eis2] . Hij ziet [eis2] als dader en zichzelf als slachtoffer. De persoonlijke betrokkenheid en de vooringenomenheid van [ged1] staan in de weg aan goede, objectieve journalistieke verslaggeving. De interesse van [ged1] voor [eis2] dient geen enkel journalistiek doel. Een journalist moet zich beperken tot uitingen die een bijdrage kunnen leveren aan het maatschappelijk debat. [ged1] bericht met een obsessieve interesse echter keer op keer over privézaken van [eis2] en – nog kwalijker – over personen uit het privéleven van [eis2] . De familieleden van [eis2] worden, tegen hun zin en zonder enige publiek belang te dienen, in het middelpunt van de belangstelling geplaatst, met verwijzingen naar social media accounts, sportverenigingen en met denigrerende opmerkingen. Het is onduidelijk welk misstand de uitlatingen over het privéleven van [eis2] aan de kaak zouden kunnen stellen. Ook van een misstand bij Pretium is geen sprake.
Het derde artikel gaat niet over Pretium, maar enkel over het leven van [eis2] . Het artikel bevat tal van feitelijke onjuistheden.
Hoor en wederhoor is niet fatsoenlijk toegepast. [ged1] heeft Pretium en [eis2] verzocht om commentaar op het webboek, maar daarbij ontbraken enkele hoofdstukken, waaronder het tweede hoofdstuk. In dat hoofdstuk wordt op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eis2] en zijn naaste familieleden.
Een groot deel van de informatie in het webboek is gebaseerd op slechts één bron. Dit is in strijd met wat journalistiek de norm is en leidt tot vele onjuistheden.
3.3.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Gedaagden hebben allereerst verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 24 februari 2016. Daarbij hebben zij terecht aangevoerd dat de voorzieningenrechter zijn oordeel in beginsel dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter. De voorzieningenrechter zal dan ook aansluiten bij het oordeel van de bodemrechter dat [ged1] in dezen optreedt in de hoedanigheid van journalist. Dit oordeel wordt nog ondersteund door het gegeven dat [ged1] subsidie ontvangt voor zijn onderzoek. Dat [ged1] de artikelen over Pretium en [eis2] niet via een uitgever aanbiedt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat gegeven is immers niet relevant voor het oordeel over de hoedanigheid van [ged1] . Het ontbreken van een (kritische) uitgever kan weliswaar leiden tot een bedenkelijk niveau van publicaties, maar dat enkele gegeven maakt de publicaties nog niet onrechtmatig.
4.2.
Het vonnis van 24 februari 2016 kan voorts niet tot de conclusie leiden dat de vorderingen moeten worden afgewezen die thans ter beoordeling voorliggen. In de bodemzaak is immers beoordeeld of [ged1] onrechtmatig handelde door de wijze waarop hij onderzoek naar Pretium en [eis2] heeft verricht en informatie over hen heeft vergaard, dan wel heeft getracht te vergaren. De vraag die thans voorligt is of de publicaties van [ged1] – die ten tijde van de behandeling van de bodemzaak nog niet waren verschenen – onrechtmatig zijn jegens Pretium en/of [eis2] .
4.3.
Eisers stellen op zichzelf terecht dat ook rechtspersonen zich mogen verdedigen tegen onrechtmatige uitlatingen. Pretium kan haar vordering evenwel niet baseren op een “algemeen economisch belang”, maar slechts op een eigen belang. Pretium heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de vermeende feitelijke onjuistheden in het webboek schade toebrengen aan haar commerciële belangen. Integendeel, eisers stellen zelf dat niet Pretium, maar [eis2] het werkelijke onderwerp is van het webboek en dat de artikelen grotendeels zien op het privéleven van [eis2] . Pretium heeft dan ook onvoldoende belang bij de vorderingen.
4.4.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een onrechtmatige publicatie is het volgende van belang. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden onderzocht of het gaat om een uiting die afbreuk doet aan de eer en goede naam en, indien dat het geval is, of deze aantasting/inbreuk onrechtmatig is in die zin dat deze nodeloos grievend of diffamerend is. Bij een botsing tussen enerzijds het door artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting van [ged1] en anderzijds het door artikel 8 EVRM beschermde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eis2] – waaronder het recht op bescherming van de goede naam/reputatie is begrepen (EHRM 15 november 2007, no. 12556/03, Pfeifer/Oostenrijk, EHRC 2008, 6) – moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval. Bij deze afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het door artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM gewaarborgde recht. Voor de door artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. Dit brengt met zich dat het hier niet gaat om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging), maar dat deze toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle terzake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2 (zie HR 19 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210,
Van Gasteren/Hemelrijk; HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230,
Endemol en SBS/A).
4.5.
Voor zover [eis2] zich op het standpunt stelt dat de omstandigheid dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op alle artikelen op zichzelf reeds maakt dat de publicatie daarvan onrechtmatig is, slaagt dat standpunt niet. Het bieden van de mogelijkheid van het geven van een reactie (wederhoor) is weliswaar een journalistiek uitgangspunt, maar geen absolute verplichting voor [ged1] waarop [eis2] zich in deze procedure kan beroepen. Het betreft wel een maatstaf die als mee te wegen omstandigheid bij de beoordeling gewicht in de schaal kan leggen. In dat kader is van belang dat de voorzieningenrechter de situatie
ex nuncmoet beoordelen, dat wil zeggen dat de voorzieningenrechter de toestand moet beoordelen zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing. In deze zaak betekent dit dat moet worden meegewogen dat [ged1] het commentaar van [eis2] op de eerste zes gepubliceerde artikelen – zoals ingebracht in deze procedure – heeft verwerkt in die artikelen en dat hij zich bereid heeft verklaard de publicatie van de komende hoofdstukken op te schorten totdat [eis2] zijn commentaar daarop heeft gegeven, indien [eis2] daartoe bereid is. De klacht van [eis2] dat [ged1] blijk geeft van een persoonlijke obsessie en niet voldoende neutraliteit heeft ten opzichte van zijn onderwerp, leidt evenmin tot het oordeel dat de publicaties onrechtmatig zijn. Deze zaak leent zich immers niet voor een algemeen debat over de wenselijkheid van het in acht nemen van journalistieke normen en waarden. Van belang is of de vermeende vooringenomenheid in deze zaak heeft geleid tot ontoelaatbare publicaties.
4.6.
Zoals gedaagden terecht hebben opgemerkt, zijn de vorderingen van [eis2] te ruim geformuleerd om te worden toegewezen. Het gevorderde algehele publicatieverbod zou immers neerkomen op censuur; een niet toegestane inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. [eis2] heeft ter zitting evenwel toegelicht dat zijn vorderingen betrekking hebben op de artikelen over hem die reeds zijn gepubliceerd en op de voorgenomen publicaties waarvan de tekst is overgelegd. Van de voorzieningenrechter kan evenwel niet worden verwacht dat hij de overgelegde producties in hun geheel beoordeelt op mogelijke onrechtmatigheden. Het ligt op de weg van [eis2] om specifiek aan te geven op welke concrete punten die publicaties onrechtmatig zijn en om welke redenen. Voor zover [eis2] in het algemeen klaagt over de toon van de publicaties, kan dat dan ook niet tot toewijzing van (een deel van) de vordering leiden. De voorzieningenrechter zal zich beperken tot een beoordeling van de in de dagvaarding en pleitnota door [eis2] geciteerde passages uit de publicaties die volgens hem misleidend en/of onnodig grievend zijn.
4.7.
De voorzieningenrechter acht de passages uit het eerste artikel, zoals geciteerd onder 2.6, niet misleidend en/of onnodig grievend. Uit de bewoordingen onder het kopje “Klemmende vragen” volgt immers onmiskenbaar dat de opmerkingen onderzoeksvragen/hypotheses zijn die [ged1] zichzelf stelt/voorlegt in de beginfase van zijn onderzoek. Dat hij daarbij scherp is in de uitersten die hij schetst is kenmerkend voor dergelijke onderzoeksvragen. Anders dan [eis2] kennelijk meent, geeft [ged1] hiermee (nog) geen oordeel over [eis2] . De zin over het mislukken van de carrière van [eis2] op hoog niveau geeft wel een persoonlijke mening van [ged1] weer, maar deze acht de voorzieningenrechter niet ontoelaatbar. Het deel van de zin dat noemt dat [eis2] “oorlog voert” met Pretium verwijst kennelijk naar de omstandigheid dat Pretium talrijke rechtszaken heeft gevoerd en berust dus op een feitelijk gegeven.
4.8.
De bezwaren van [eis2] richten zich voorts op de passage uit het tweede artikel van [ged1] waarin hij melding maakt van een man met de achternaam [X] die in 1942 is omgekomen bij een mijnongeluk. Volgens [eis2] suggereert [ged1] ten onrechte dat dit zijn vader zou zijn geweest en dat deze gebeurtenis zijn leven zou hebben beïnvloed. De voorzieningenrechter acht het van belang dat [ged1] bedoelde passage niet als feit uit het leven van [eis2] presenteert. Integendeel, [ged1] meldt dat het “irrelevante informatie” is en stelt enkel de vraag of [eis2] zijn vader verloor toen hij nog een baby was. Aangezien deze vraag vergezeld gaat van de woorden “stel je eens voor” is evident dat [ged1] de lezer niets meldt over de familiegeschiedenis van [eis2] , maar slechts zijn eigen gedachtespinsels met de lezer deelt. Niet valt in te zien dat in de achtergronden van Pretium en/of [eis2] geïnteresseerde lezers ook geïnteresseerd zijn in deze informatie die door de schrijver zelf als irrelevant wordt bestempeld. De door [ged1] gebruikte retoriek, zoals hiervoor weergegeven, maakt evenwel dat de uitlatingen niet misleidend of onnodig grievend zijn.
4.9.
[eis2] stelt zich voorts op het standpunt dat [ged1] inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer door te publiceren over personen uit zijn privéleven. [ged1] heeft als verweer aangevoerd dat de privacy van de familieleden van [eis2] geen onderwerp van geschil kan vormen, aangezien die familieleden geen partij zijn bij deze procedure. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat [eis2] een eigen belang heeft bij de bescherming van de privacy van de mensen die zich in zijn privéleven bevinden, nu informatie over die derden wordt gegeven in het kader van een onderzoek naar de achtergrond van [eis2] en zij uitdrukkelijk aan [eis2] worden gerelateerd. De voorzieningenrechter is voorts met [eis2] van oordeel dat niet valt in te zien dat deze gegevens relevant zijn voor het publieke debat. Dat bedoelde passages een ontoelaatbare inbreuk vormen op de privacy van [eis2] , heeft [eis2] echter onvoldoende onderbouwd, te minder nu hij niet heeft weersproken dat een groot deel van de weergegeven informatie reeds via openbare bronnen beschikbaar is.
4.10.
Partijen twisten voorts over de toelaatbaarheid van de passage uit het tweede artikel, zoals geciteerd onder 2.7., waarin [eis2] wordt vergeleken met bepaalde wereldleiders. Gelet op de overheersende opvatting in onze samenleving dat deze personen een verwerpelijke reputatie hebben, staat vast dat deze vergelijking een beledigend en krenkend karakter heeft en dus afbreuk doet aan de eer en goede naam van [eis2] . [ged1] heeft ter zitting aangevoerd dat hij in de bedoelde passage enkel uitlegt waarom hij deze vergelijkingen niet (bij de uitlatingen van de anonieme bronnen) publiceert. Ook deze – in de woorden van [ged1] – “persoonlijke verantwoording over zijn afwegingen bij zijn journalistieke onderzoek” maakt echter deel uit van de publicaties. In een publicatie uitleggen om welke redenen je een specifiek omschreven bewering níet publiceert, is niet mogelijk. Partijen twisten in dit kader ook over de vraag of [eis2] als een publiek figuur moet worden beschouwd. Publieke figuren dienen zich volgens vaste jurisprudentie immers meer te laten welgevallen dan niet-publieke figuren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eis2] niet als publiek figuur in de zin van die jurisprudentie moet worden beschouwd. Eén enkel optreden in een televisieprogramma leidt immers nog niet tot die conclusie. Andere redenen waarom [eis2] als publiek figuur moet worden beschouwd, zijn gesteld noch gebleken. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat [eis2] , als directeur van een grote onderneming die in opspraak is geraakt, zich meer moet laten welgevallen dan de gemiddelde Nederlander. Uit de gewraakte passage wordt voorts duidelijk dat [ged1] zelf niet de vergelijking maakt tussen [eis2] en de voormalige wereldleiders en dat hij die vergelijking zelfs afkeurt. Hij noemt die vergelijking immers “ongepast en zinloos”. Gelet op deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter de bedoelde passage niet onrechtmatig jegens [eis2] .
4.11.
Voor zover [eis2] ter onderbouwing van zijn vorderingen aanvoert dat [ged1] hem in zijn artikelen geregeld aanduidt met zijn voormalige achternaam “ [X] ”, geldt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit een aantasting vormt van zijn eer en goede naam. Daarnaast heeft [eis2] zich nog op het standpunt gesteld dat uit onderzoek naar de document-geschiedenis van de artikelen is gebleken dat [ged1] bepaalde kwetsende werktitels heeft gebruikt voor zijn artikelen over [eis2] . [ged1] heeft dat betwist. Wat daar ook van zij, de gebruikte werktitels zijn niet gepubliceerd en maken geen onderdeel uit van dit geschil, nu geen daarop gerichte vordering is ingesteld.
4.12.
Een en ander leidt ertoe dat moet worden geconcludeerd dat het recht van [ged1] om zich op deze wijze te uiten zwaarder weegt dan het recht van [eis2] op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen. Gelet hierop kan de vraag naar de verantwoordelijkheid van Reporters Online voor de inhoud van de publicaties onbesproken blijven.
4.13.
Pretium en [eis2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daarbij af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief voor de advocaatkosten van [ged1] en Reporters Online. Niet kan worden geconcludeerd dat de vorderingen in deze procedure op voorhand evident als ongegrond en kansloos hadden moeten worden beschouwd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Pretium en [eis2] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [ged1] en Reporters Online begroot op € 1.435,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 619,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.
hvd