Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak vorderden eisers, verblijvende in penitentiaire inrichtingen, dat de Staat der Nederlanden niet over zou gaan tot hun uitlevering aan Rwanda. Dit verzoek was gebaseerd op de aanhoudende Kamervragen aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de procesgang in Rwanda, die volgens eisers niet eerlijk zou zijn. De rechtbank heeft op 11 november 2016 uitspraak gedaan in kort geding. De eisers voerden aan dat de uitlevering zou leiden tot een flagrante schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de rechtsbijstand in Rwanda onvoldoende zou zijn verzekerd. De Staat voerde verweer en stelde dat eerdere uitspraken van het gerechtshof Den Haag, die de uitlevering toelaatbaar hadden verklaard, niet ter discussie stonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank wees de vordering van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukte dat politieke kwesties tussen de Tweede Kamer en de Minister geen invloed konden hebben op de juridische beoordeling van de zaak.