ECLI:NL:RBDHA:2016:1440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
09/827319-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een fiets met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening

Op 11 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 oktober 2015 in ’s-Gravenhage een fiets heeft gestolen. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van diefstal van een fiets die toebehoorde aan Stichting AVC. Tijdens de zitting op 28 januari 2016 heeft de officier van justitie, mr. M. Fikenscher, gevorderd dat de rechtbank de verdachte wettig en overtuigend bewezen zou verklaren. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kuyp, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de genoemde datum een 'lokfiets' heeft meegenomen die was geplaatst op een hotspot voor fietsendiefstallen. De verdachte verklaarde dat hij de fiets naar het politiebureau wilde brengen, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring ongeloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte de fiets met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. De rechtbank verklaarde het feit bewezen en oordeelde dat de verdachte strafbaar was.

De officier van justitie vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, gezien de recidive en de ernst van het feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een stelselmatige dader was en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de kans op recidive te verkleinen. De rechtbank legde de maatregel op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en wees het verzoek van de verdediging tot tussentijdse beoordeling af. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827319-15
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 januari 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Fikenscher en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. M.M. Kuyp, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2015 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting AVC, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 16 oktober 2015 is een ‘lokfiets’ (hierna te noemen fiets) geplaatst op de Grote Marktstraat, ter hoogte van de kruising met het Spui te Den Haag [1] . Genoemde fiets is diezelfde dag door verdachte meegenomen. De verbalisanten hebben verdachte aangehouden, nadat ze hem hadden zien fietsen op de betreffende fiets [2] . Aan de orde is of verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had om genoemde fiets weg te nemen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman voert hiertoe primair aan dat verdachte niet het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad en subsidiair voert de raadsman aan dat er sprake is geweest van uitlokking waardoor niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in haar vervolging, dan wel bewijsuitsluiting moet volgen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Op 16 oktober 2015 heeft [aangever] namens de Stichting Aanpak Voertuig Criminaliteit aangifte gedaan van diefstal van de fiets, die is voorzien van een technisch hulpmiddel en te allen tijde kan worden opgespoord [3] . Verdachte heeft verklaard dat hij bedoelde fiets met de sleutel in het slot zag staan bij de Big Bazar te Den Haag en dat hij deze vervolgens heeft meegenomen [4] . Op het moment dat hij dit deed, stonden er volgens hem minder andere fietsen en scooters rondom de betreffende fiets dan op de foto op pagina 13 in het dossier.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2015, aangaande het plaatsen van de fiets die later door verdachte is meegenomen, leidt de rechtbank het volgende af [5] .
Met toestemming van de gebiedsofficier van justitie is de fiets op 16 oktober 2015, omstreeks 09:55 uur, op de Grote Marktstraat ter hoogte van de kruising met het Spui te Den Haag geplaatst. De plek waar de fiets is geplaatst is aangemerkt als een zogenoemde hotspot ter zake van fietsendiefstallen. Het plaatsen van de fiets had, vanwege veelvuldig gepleegde diefstallen van fietsen in het centrum van Den Haag, als doel preventie en gerichte aanpak van eventuele verdachten van fietsendiefstallen. De fiets is onopvallend tussen de aldaar aanwezige overige fietsen gestald. Blijkens de aangifte is de fiets om 10:48 uur daar weggenomen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de fiets heeft meegenomen omdat hij deze naar het politiebureau Hoefkade wilde brengen. Hij heeft de fiets niet naar het dichterbij gelegen politiebureau Jan Hendrikstraat gebracht, omdat zijn zus woonachtig is op de Weteringkade en zij verdachte, nadat hij de fiets zou hebben gebracht bij het politiebureau Hoefkade, terug kon brengen naar zijn eigen fiets in het centrum van Den Haag [6] .
Gezien het vorenstaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van uitlokking
De rechtbank is van oordeel dat verbalisanten zich met het plaatsen van de fiets niet schuldig hebben gemaakt aan uitlokking van diefstal. Naar het oordeel van de rechtbank is de politie gebleven binnen het primaire doel - conform artikel 132a van het Wetboek van Strafvordering - waartoe opsporing dient, namelijk het verrichten van onderzoek naar (vermoedelijk gepleegde) strafbare feiten. Het plaatsen van een lokfiets is een opsporingsmiddel dat blijkens de geldende jurisprudentie is toegelaten, behoudens bijzondere omstandigheden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. De fiets is geplaatst op een zogenaamde ‘hotspot’ op een moment waarop daar veel fietsen stonden geplaatst. De fiets zelf oogt ook niet opvallend of bijzonder. De bewering van verdachte dat er op het moment dat hij de fiets zag staan minder andere fietsen stonden dan op de foto op bladzijde 13 komt de rechtbank niet erg aannemelijk voor omdat in het algemeen het aantal personen dat per fiets het centrum van Den Haag bezoekt om 10:48 uur niet minder zal zijn dan om 09:55 uur. Maar ook als dit toevallig deze dag wel zo is geweest, doet dit niet af aan het gegeven dat het gaat om een plek waar veel fietsen gestald worden en waar veel diefstallen van fietsen plaatsvinden. Er is derhalve geen sprake van schending van het Tallon-criterium. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging en er is geen reden voor bewijsuitsluiting.
Ten aanzien van het oogmerk
De verdachte en de verdediging hebben te hoge verwachtingen van de goedgelovigheid van de rechtbank. De bewering van verdachte dat hij een ‘goede daad’ verrichtte door de fiets weg te nemen (en naar een politiebureau te brengen) is volstrekt ongeloofwaardig. Veel slachtoffers van fietsendiefstal doen helemaal geen aangifte daarvan. De kans dat zij hun weggenomen fiets ooit terugzien is nihil. Maar ook slachtoffers die wel aangifte doen zullen slechts zelden - zij moeten het framenummer en/of bijzondere eigenschappen van hun fiets kunnen noemen en de fiets moet zijn gevonden - baat daarvan hebben. Het is moeilijk voorstelbaar dat bij degene die vergeten heeft zijn of haar fiets op slot te zetten en na het winkelen ontdekt dat deze is verdwenen, de gedachte opkomt dat een ‘modelburger’ deze naar een nabij gelegen politiebureau heeft gebracht. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat verdachte niet een bericht heeft achtergelaten op de plek waarvan hij de fiets wegnam om de eigenaar tenminste enig idee te geven waar deze zijn fiets zou kunnen terugvinden. Bovendien had verdachte andere oplossingen kunnen vinden om de eigenaar van de fiets behulpzaam te zijn, zoals het bellen van de politie (met zijn eigen telefoon of de telefoon van een voorbijganger) of het inlichten van een veiligheidsbeambte in de buurt. Opmerkelijk is voorts dat verdachte recent ook al is aangehouden geweest op verdenking van fietsendiefstal en toen ook heeft aangevoerd dat hij de door hem weggenomen fiets naar een politiebureau wilde brengen. Daarmee is verdachte toen ‘weggekomen’, maar hij moet zich ervan bewust zijn geweest dat zijn handelwijze niet zonder risico was. Het is moeilijk voorstelbaar dat verdachte zijn morele plicht om een willekeurige eigenaar van een fiets voor diefstal te behoeden zo serieus heeft genomen, dat hij de kans dat hij - veelpleger van voornamelijk diefstallen - dit keer niet zou worden geloofd op de koop toenam, zeker nu hij wist dat hij in een proeftijd liep van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op grond van het onderhavige dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de processen-verbaal van eerdere zaken toe te voegen aan het huidige dossier en wijst het verzoek van de raadsman af.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 16 oktober 2015 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan Stichting AVC.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest onvoorwaardelijk zal worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat. De raadsman heeft wel verzocht om onmiddellijke bepaling van een tussentijdse beoordeling indien er wordt overgegaan tot oplegging van de ISD-maatregel. Voorts zou in dit geval de tijd die cliënt in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht moeten worden afgetrokken van de totale duur van de maatregel.
6.3
Motivering van de maatregel
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting en uit het reclasseringsadvies d.d. 15 december 2015, van GGZ Reclassering Palier Den Haag, is gebleken.
Verdachte wordt thans veroordeeld voor een fietsendiefstal. Dit is een ergerlijk feit dat de maatschappij een hoop schade en overlast bezorgt.
Het is bovendien niet de eerste keer dat verdachte strafbare feiten begaat. Verdachte heeft volgens het uittreksel justitiële documentatie van 18 oktober 2015 een omvangrijk strafblad van 34 pagina’s en is aan te merken als een veelpleger. Er zijn vele pogingen gedaan om verdachte van het plegen van strafbare feiten te weerhouden. Zo is hem bij vonnis van
9 april 2015 de ISD-maatregel voorwaardelijk opgelegd met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij GGZ Reclassering Palier, de behandelverplichting in de forensische verslavingskliniek van Bouman GGZ en de forensische polikliniek van GGZ Palier, begeleid wonen en begeleiding van de Materieel Juridische dienstverlening.
Voorts is hij eerder behandeld door onder andere Brijder Verslavingszorg, Emiliehoeve, Narcanon en Forensische verslavingskliniek van Bouman GGZ. Deze behandelingen waren voornamelijk gericht op zijn verslavingsproblematiek. Echter hebben zowel de klinische als de ambulante behandelingen niet geleid tot abstinentie van middelen en tot het verkleinen van de hoge kans op recidive, aldus de reclassering. Alle verplichte contacten en behandelingen hebben voorts niet kunnen voorkomen dat verdachte steeds opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. De reclassering is van mening dat de onvoorwaardelijke
ISD-maatregel nodig is om de leefsituatie van betrokkene te kunnen stabiliseren, wat mogelijk ook kan leiden tot daadwerkelijke gedragsverandering, wat de kans op recidive significant kan verkleinen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte ook overigens voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Ook is voldaan aan de criteria van de richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Verdachte is de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan het plegen van deze feiten zestien keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf veroordeeld dan wel is hem bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf opgelegd. Het onderhavige feit is na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straffen gepleegd en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Met name gezien de verslavingsproblematiek van verdachte acht de rechtbank een reëel en ernstig gevaar voor herhaling aanwezig.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders moet worden opgelegd voor de duur van twee jaren. Ook als zou blijken dat de oplegging van de ISD-maatregel het risico op recidive op lange termijn niet vermindert, geldt dat de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel eist. Naar het oordeel van de rechtbank dient de volle termijn van twee jaren te worden benut zodat de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd niet op deze termijn in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het verzoek van de verdediging tot onmiddellijke bepaling van een tussentijdse beoordeling ex artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank dat hier thans geen reden voor aanwezig is. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de raadsman dit verzoek op een later moment kan indienen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-MAATREGEL) voor de duur van 2 (TWEE) JAREN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de maatregel
nietin mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Elkerbout, voorzitter,
mr. drs. J.E.M.G. van Wezel, rechter,
mr. D.A.C. Koster, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. M. Sepmeijer-Kovacevic en R.A. Hopman, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2016.

Voetnoten

1.Dossier PL 1500-2015302615, proces-verbaal van aangifte van Stichting Avc van 16 oktober 2015, blz. 10 en 11.
2.Dossier PL 1500-2015302615, proces-verbaal van aanhouding van 16 oktober 2015, blz. 3 en 4.
3.Dossier PL 1500-2015302615, proces-verbaal van aangifte van Stichting Avc van 16 oktober 2015, blz. 10 en 11.
4.Dossier PL 1500-201530261, proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 oktober 2015, blz. 19 t/m 21 en het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 augustus 2015 inhoudende de verklaring van verdachte.
5.Dossier PL 1500-2015302615, proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2015, blz. 14.
6.Dossier PL 1500-201530261, proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 oktober 2015, blz. 19 t/m 21 en het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 augustus 2015 inhoudende de verklaring van verdachte.