Overwegingen
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] en van Armeense nationaliteit, heeft op 21 oktober 2016 een vijfde opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij in Armenië gezocht wordt omdat zij niet heeft voldaan aan haar financiële verplichtingen en dat zij is bekeerd tot de Islam.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarbij is overwogen dat niet nagekomen financiële verplichtingen nimmer kunnen leiden tot verlening van de gevraagde vergunning, zodat het onderzoek naar de documenten die eiseres ter staving van dit element heeft overgelegd niet hoeft te worden afgewacht. Daarnaast acht verweerder de door eiseres gestelde bekering ongeloofwaardig.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar bekering ten onrechte ongeloofwaardig is geacht en dat bovendien het onderzoek van verweerder hiernaar onvoldoende zorgvuldig is geweest. Ook heeft eiseres aangevoerd dat verweerder het onderzoek naar de door haar overgelegde documenten had moeten afwachten en had moeten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Onderzoek naar de bekering
4. Allereerst zal worden ingegaan op de vraag of het onderzoek van verweerder naar de door eiseres gestelde bekering voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank beantwoordt deze vraag gelet op het navolgende bevestigend.
5. De stelling van eiseres dat zij door de wijze waarop zij is gehoord de indruk kreeg van een politieverhoor, waardoor zij zich onder druk voelde gezet, vindt geen steun in het rapport van het nader gehoor van 25 oktober 2016. Uit dit rapport blijkt niet dat verweerder, zoals eiseres stelt, vanuit achterdocht steeds vragen heeft herhaald, maar veeleer dat door nadere vraagstelling is getracht om inzicht te krijgen in de – gestelde – bekering van eiseres. Tijdens het gehoor zijn diverse pauzes ingelast en eiseres heeft meermaals verklaard dat het goed met haar ging. Ook heeft zij verklaard dat zij tevreden was met het verloop van het gehoor. Daardoor volgt de rechtbank de stelling van eiseres in beroep dat zij in het gehoor onder druk is gezet niet.
6. Evenmin volgt de rechtbank de stelling dat de werkwijze van verweerder te zeer zou zijn toegesneden op bekeringen tot het christendom. De vaste gedragslijn die verweerder hanteert, en die hierna zal worden weergegeven, omvat namelijk geen vragen die zijn toegesneden op het christendom maar vragen over aspecten die aan de orde komen bij bekering tot welk geloof dan ook.
7. Ook de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte de door haar overgelegde brief van 28 september 2016, waarin wordt ingegaan op haar bekering, buiten beschouwing heeft gelaten, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft terecht zijn beoordeling gebaseerd op een onderzoek naar de mate waarin eiseres in staat is om – in antwoord op vragen van verweerder – uitleg te geven over haar nieuwe geloof en haar bekering tot dat geloof. Immers kan niet worden vastgesteld dat de beweegredenen zoals vervat in deze brief van eiseres persoonlijk afkomstig zijn.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij de beoordeling van de door eiseres gestelde bekering mogen uitgaan van het verslag van het nader gehoor van 25 oktober 2016.
Geloofwaardigheid van de bekering
8. Verweerder past bij een door een vreemdeling aan een asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging een vaste gedragslijn toe. Deze houdt in dat vragen worden gesteld die zijn onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering en over de persoonlijke betekenis ervan. Voorts betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Aan de beantwoording wordt bijzondere waarde toegekend als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is. Ten slotte wordt verwacht dat een vreemdeling vragen kan beantwoorden over de manier waarop hij zijn geloof stelt te uiten. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2187), volgt dat deze gedragslijn de rechterlijke toets kan doorstaan. 9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van een juiste toepassing van deze gedragslijn de gestelde bekering van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht door deugdelijk te motiveren dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar innerlijke proces van bekering, dat zij onvoldoende blijk heeft gegeven van kennis van de geloofsleer en dat zij onvoldoende uitleg heeft kunnen geven over haar geloofsuitingen.
10. Zo heeft verweerder bij dit oordeel terecht betrokken dat eiseres niet heeft kunnen verklaren waarom zij tot de conclusie is gekomen dat de levensbeschouwing die zij voorheen aanhing voor haar persoonlijk niet meer voldeed, noch waarom zij ervoor heeft gekozen om uitgerekend actief een godsdienst te gaan aanhangen die ertoe leidt dat zij door haar familie in Armenië is verstoten. Dat eiseres moslims heeft ontmoet die vriendelijk voor haar zijn en dat zij momenteel een oorspronkelijk uit Turkije afkomstige vriend heeft, is onvoldoende. Ook heeft verweerder terecht meegewogen dat de omstandigheid dat eiseres in een eerder gehoor op 4 november 2012 desgevraagd heeft verklaard dat zij praktiserend christen was, naar de kerk ging en in de Bijbel las tegenstrijdig is met haar huidige verklaringen dat zij al in 2009 geïnteresseerd is geraakt in de Islam en samen met islamitische medebewoners op het AZC is gaan bidden en uit de Koran kreeg voorgelezen. Dat het gehoor van 4 november 2012 een Dublingehoor betrof, doet daar niet aan af.
11. Verder heeft verweerder bij dit oordeel terecht betrokken dat van eiseres meer kennis omtrent de geloofsleer mag worden verwacht. Eiseres heeft verklaard sinds 2009 geïnteresseerd te zijn in de Islam en zich sinds 2013 als moslima te beschouwen. Met deze verklaringen is niet te rijmen dat eiseres slechts enkele kenmerken van het islamitische geloof kan noemen, nauwelijks verhalen uit de Koran kent en onjuist verklaart over de betekenis van het Suikerfeest, één van de belangrijkste feesten binnen de Islam. De stelling van eiseres dat zij geen Arabisch spreekt kan daaraan niet afdoen. De islamitische geloofsleer kan ook op andere manieren worden aangeleerd dan door het lezen van de Koran, al dan niet in het Arabisch. Zo heeft eiseres verklaard dat zij veel contact heeft met geloofsgenoten. Voor de hand ligt dat zij via de gesprekken met hen meer over dit geloof te weten zou zijn gekomen.
12. Daarnaast heeft verweerder bij dit oordeel terecht betrokken dat mag worden verwacht dat eiseres meer kan verklaren over de manieren waarop zij uiting geeft aan haar geloof in termen die blijk geven van haar innerlijke motieven die hebben geleid tot de bekering en van de handelswijzen die daarmee gepaard gaan. De verklaringen van eiseres blijven ertoe beperkt dat zij met enige regelmaat een bepaalde moskee bezoekt omdat haar kennissen en haar vriend ook deze moskee bezoeken en omdat zij in deze moskee een gevoel van thuiskomen ervaart.
Financiële verplichtingen
13. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij in Armenië te vrezen heeft vanwege financiële problemen die voortvloeien uit de politieke activiteiten van haar in 2013 overleden ex-echtgenoot, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat deze niet tot verlening van de gevraagde vergunning kunnen leiden. Immers zijn deze politieke problemen reeds ongeloofwaardig bevonden bij het besluit van 17 februari 2010 op de eerste asielaanvraag van eiseres. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 16 augustus 2010 (ECLI:NL:RBSGR:2010:16182), is dat oordeel in rechte vast komen te staan. 14. Gelet daarop heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om de door eiseres ter staving van dit element overgelegde documenten te onderzoeken en om de uitslag van dit onderzoek bij de beoordeling te betrekken.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.