ECLI:NL:RBDHA:2016:1438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
09/797250-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegd optreden als advocaat en oplichting van rechtzoekenden in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende meer dan drie jaar voordeed als advocaat zonder daartoe gerechtigd te zijn. De verdachte heeft verschillende rechtzoekenden, die vaak in een kwetsbare positie verkeerden, opgelicht door hen te laten geloven dat hij hen als advocaat kon bijstaan in hun juridische procedures, met name in vreemdelingenzaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet alleen voordeed als advocaat, maar ook het woord 'lawyer' gebruikte op zijn briefpapier, wat bij de slachtoffers de indruk wekte dat hij een bevoegde advocaat was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan oplichting en het onbevoegd voeren van de titel van advocaat. De verdachte heeft bedragen van duizenden euro's ontvangen van zijn slachtoffers, die in nood waren en juridische bijstand nodig hadden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, alsook een geldboete van €750. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan een van de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/797250-13
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 januari 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Rijsdorp en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. J.I. Echteld, advocaat te Gouda, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 28 januari 2016 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 18 mei 2010 t/m 21 sept 2010 te Leiden, althans in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van (in totaal)
1300 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich voorgesteld als advocaat en/of raadsman (in de zin van de Vreemdelingenwet) en/of aangegeven de zaak te willen aannemen, zulks terwijl hij niet als advocaat en/of raadsman (in de zin van de Vreemdelingenwet) in (alle onderdelen van) de procedure(s) ingevolge de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit mocht/kon optreden en/of
- deed voorkomen alsof hij gerechtigd zou zijn het verhoor bij te wonen en/of
- niet tegengesproken dat hij advocaat is/zou zijn en/of
- op zijn briefpapier de term 'lawyer' gebruikt, waardoor [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 08 april 2011 tot en met 25 mei 2011 te Leiden, althans in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [slachtoffer 2] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van (in totaal) 2700 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich voorgesteld als en/of gesuggereerd te zijn advocaat en/of (voorkeurs-)raadsman (in de zin van de Vreemdelingenwet) en/of 'lawyer' en/of aangegeven de zaak te willen aannemen, zulks terwijl hij niet als advocaat en/of raadsman (in de zin van de Vreemdelingenwet) in (alle onderdelen van) de
procedure(s) ingevolge de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit mocht/kon optreden en/of - in het bijzijn van die [slachtoffer 2] naar de IND en/of de politie gebeld en zich daarbij voorgesteld als de (voormalig) advocaat van haar partner [partner slachtoffer 2] en/of
- niet tegengesproken dat hij advocaat is/zou zijn en/of
- per brief aan [slachtoffer 2] 's partner [partner slachtoffer 2] bevestigd een betalende praktijk te hebben en derhalve zonder toevoeging te procederen en/of
- op zijn briefpapier de term 'lawyer' gebruikt,
waardoor [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 april 2011 tot en met 28 jun 2011 te Leiden, althans in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [slachtoffer 3] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van (in totaal) 3600 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich voorgesteld als en/of gesuggereerd te zijn advocaat en/of raadsman (in de zin van de Vreemdelingenwet) en/of 'lawyer' en/of aangegeven de zaak te willen aannemen, zulks terwijl hij niet als advocaat en/of raadsman (in de zin van de Vreemdelingenwet) in (alle onderdelen van) de
procedure(s) ingevolge de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit mocht/kon optreden en/of - op zijn briefpapier de term 'lawyer' gebruikt,
waardoor [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode 31 januari 2011 tot en met 15 feb 2012 te Leiden, althans in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van (in totaal) 4250
euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich voorgesteld als en/of gesuggereerd te zijn advocaat en/of raadsman (in de zin van de Vreemdelingenwet) en/of 'lawyer' en/of aangegeven de zaak te willen aannemen, zulks terwijl hij niet als advocaat en/of raadsman (in de zin van de Vreemdelingenwet) in (alle onderdelen van) de procedure(s) ingevolge de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit mocht/kon optreden
- en/of op zijn briefpapier de term 'lawyer' gebruikt,
waardoor [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 18 mei 2010 tot en met 19 september 2013 te Leiden, althans in Nederland (meermalen), (telkens) zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat en/of meester in de rechten heeft gevoerd, immers heeft hij zich tegenover de politie voorgedaan als (voormalig en/of voorkeurs)advocaat en/of raadsman en/of heeft hij zich tegenover een betrokken Belgische advocaat/raadsman voorgedaan als advocaat en/of stond zijn kantoor op zijn internet-site vermeld als " [naam kantoor] ", zulks terwijl hij niet de titel van advocaat en/of meester in de rechten mocht voeren;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 18 mei 2010 tot en met 19 september 2013 te Leiden, althans in Nederland, terwijl hij (telkens) niet was toegelaten tot de uitoefening van een beroep waartoe de wet een toelating vordert, te weten als advocaat, buiten noodzaak dat beroep (meermalen) heeft uitgeoefend, immers heeft hij zich tegenover de politie
voorgedaan als (voormalig en/of voorkeurs)advocaat en/of raadsman (die niet bij het verhoor behoefde te zijn) en/of heeft hij zich tegenover een betrokken Belgische advocaat/raadsman voorgedaan als advocaat (tengevolge waarvan deze stukken aan hem heeft gestuurd).

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte heeft gedurende een langere periode aan rechtzoekenden ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 juridische bijstand verleend. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte daarbij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 4] (hierna; [slachtoffer 4] ) heeft opgelicht door zich jegens deze rechtzoekenden voor te doen als advocaat, terwijl hij dat niet was, en hen geldbedragen heeft laten betalen voor de door hem verleende rechtsbijstand. Tevens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte de titel van advocaat en/of meester in de rechten heeft gevoerd terwijl hij dat niet mocht dan wel het beroep van advocaat onbevoegd heeft uitgeoefend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Voorts heeft de raadsvrouw – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verzocht om aanhouding van de behandeling voor het horen van [getuige 3] en [kennis slachtoffer 4] als getuigen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 (oplichting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] )
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
In deze twee zaken was sprake van een onmiddellijke noodzaak tot rechtsbijstand van een advocaat omdat er sprake was van vreemdelingenbewaring.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in 2010 een vreemdelingenadvocaat nodig had voor zijn zus [zus slachtoffer 1] omdat zij door de politie staande was gehouden [2] . Op 18 mei 2010 is [zus slachtoffer 1] in bewaring gesteld [3] . [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij naar verdachte is gegaan, omdat hij dacht dat hij een vreemdelingenadvocaat was. Verdachte wilde de zus van [slachtoffer 1] wel vertegenwoordigen en hij wilde daarvoor cash geld [4] . Volgens de factuur van [naam kantoor] is op 18 mei 2010 een bedrag van € 1000,00 ten behoeve van [zus slachtoffer 1] aan het kantoor van verdachte in Leiden betaald [5] . Opvallend daarbij is dat het bedrag vrijwel meteen is betaald, nadat [slachtoffer 1] bij verdachte is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij het geld van [slachtoffer 1] heeft aangenomen en aan het werk is gegaan voor zijn zus. Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij geen advocaat is [6] .
Net als [slachtoffer 1] was [slachtoffer 2] op zoek naar een advocaat – in dit geval voor haar partner [partner slachtoffer 2] die ook in vreemdelingenbewaring was gesteld [7] . Verdachte zou niet hebben gezegd dat hij geen advocaat is [8] . Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat verdachte haar onder meer heeft verteld dat “sociale advocaten” door de overheid worden betaald en dat deze advocaten niet hun best doen, hij daarentegen werkte voor “zijn naam”. Voorts heeft een verbalisant bij de vreemdelingenpolitie gerelateerd dat verdachte zich zou hebben voorgesteld als “voorkeursadvocaat [verdachte] ” en gezegd zou hebben, “ik ben de volmacht van mevrouw [partner slachtoffer 2] ” [9] . [slachtoffer 2] heeft in haar verklaring bij de politie bevestigd dat verdachte telefonisch contact heeft gehad met de vreemdelingenpolitie en heeft gezegd dat hij “de voorkeursadvocaat” was [10] .
Uit de factuur van 11 april 2011 blijkt dat er een bedrag van € 2.500,00 in rekening is gebracht [11] . En uit de factuur van 14 april 2011 komt naar voren dat er een bedrag van
€ 100,00 is betaald [12] . Op alle facturen staat de kantoornaam van verdachte vermeld met het woord “lawyers”, gevestigd te Leiden. Ook hier is het bedrag meteen voldaan en heeft verdachte verklaard dat hij het geld heeft aangenomen en aan het werk is gegaan voor [partner slachtoffer 2] [13] .
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
In de zaken [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] was er geen sprake van vreemdelingenbewaring en daarmee van onmiddellijke noodzaak tot rechtsbijstand door een advocaat. Wel waren ook [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op zoek naar een advocaat.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op zoek was naar een andere advocaat en bij verdachte is terecht gekomen [14] en dat verdachte heeft gezegd dat hij advocaat was [15] . Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 3] verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij een speciale advocaat is en niet in opdracht van de IND werkt [16] en dat hij een “private lawyer” is [17] . Dit vindt steun in de kwitanties – die in overeenstemming zijn met de bij de vordering benadeelde partij overgelegde factuur – waaruit blijkt dat op 1 april 2011 € 2.500,00 en op 11 april 2011 € 1.000,00 is betaald [18] . Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer 3] hem € 3.500,00 euro heeft betaald [19] .
[slachtoffer 4] heeft bij de politie niet met zoveel woorden verklaard dat hij op zoek was naar een advocaat. Wel is ook hij met een verzoek om rechtsbijstand bij verdachte terecht gekomen en heeft hij € 4.250,00 aan verdachte betaald [20] . Zijn verklaring vindt steun in de factuur van 28 maart 2011, waarop een bedrag van € 3.000,00 [21] staat vermeld, in de factuur van 25 mei 2011 met een bedrag van € 750,00 [22] en de factuur van 31 oktober 2011 met een bedrag van € 500,00 [23] . Op alle facturen staat de kantoornaam van verdachte vermeld met het woord “lawyers” gevestigd te Leiden. Verdachte heeft verklaard dat er door [slachtoffer 4] is betaald en dat hij de opdracht heeft aanvaard [24] .
Voorts heeft [slachtoffer 4] verklaard dat een kennis van hem – [kennis slachtoffer 4] – navraag ging doen over verdachte. [kennis slachtoffer 4] heeft hierop contact gehad met de Orde van Advocaten en te horen gekregen dat verdachte helemaal geen advocaat is. Ook zou [kennis slachtoffer 4] contact hebben gehad met verdachte [25] . Deze verklaring sluit aan bij de verklaring van verdachte dat hij inderdaad contact heeft gehad met [kennis slachtoffer 4] [26] . Gezien deze verklaring van verdachte – in tegenstelling tot waarvan zij uitging op basis van wat [slachtoffer 4] haar gezegd had – is de rechtbank van oordeel dat het niet noodzakelijk is dat [kennis slachtoffer 4] – zoals door de verdediging verzocht – alsnog wordt gehoord. Het is immers duidelijk dat ook in de zaak van [slachtoffer 4] verdachte werkzaamheden heeft verricht, hiervoor geldbedragen betaald heeft gekregen en dat ook [slachtoffer 4] in de veronderstelling verkeerde dat verdachte advocaat was en dat hij – als hij had geweten dat dit niet zo was – hem zijn zaak niet had laten behandelen [27] .
Gezien het vorenstaande is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte in de zaak van [slachtoffer 4] op dezelfde wijze heeft gehandeld als in de zaken van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van alle vier zaken het volgende.
Het woord lawyer
Uit de factuur en het in die tijd gebruikte briefpapier van het kantoor van verdachte blijkt zoals hiervoor omschreven dat verdachte in het briefhoofd het woord “lawyer” vermeldde. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij zich naar rechtzoekenden toe “lawyer” noemde [28] . De rechtbank stelt vast dat dit woord bij rechtzoekenden de indruk heeft gewekt dat verdachte advocaat is. Weliswaar kunnen taalkundig aan het woord “lawyer” meerdere betekenissen worden toegekend, waarbij aan advocaat maar ook aan jurist kan worden gedacht. De meest gebruikelijke vertaling van “lawyer” is evenwel advocaat. Zeker bij de (niet Engelstalige) rechtzoekende die niet vertrouwd is met het jargon, zal mede door het gebruik van dit woord de indruk zijn gewekt dat verdachte advocaat was. Aldus voedde verdachte de veronderstelling van zijn cliënten dat hij advocaat was.
Het aannemen van een valse hoedanigheid
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zich voor te doen als advocaat/lawyer, dan wel dit niet tegen te spreken, een valse hoedanigheid heeft aangenomen. Hij heeft zich immers een specifieke kwaliteit aangemeten, namelijk dat hij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zou kunnen helpen als advocaat. Alle vier rechtzoekenden waren op zoek naar een advocaat en verdachte heeft hen in de veronderstelling gebracht en gelaten dat hij advocaat zou zijn. Verdachte heeft zich immers als advocaat voorgedaan, terwijl hij dat niet is. De vergelijking die de raadsvrouw heeft gemaakt met de casus waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het zich voordoen als bonafide verkoper op het internet mank gaat. Het gaat in dit geval immers om een heel specifieke hoedanigheid die verdachte zich ten onrecht heeft aangemeten namelijk het zijn van advocaat.
Tot slot is vast komen te staan dat verdachte door het aannemen van deze valse hoedanigheid [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] tot afgifte van geld heeft bewogen. Zij hebben achteraf verklaard dat zij geen gebruik van zijn diensten zouden hebben gemaakt, als zij hadden geweten dat verdachte geen advocaat is.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 5 (het onbevoegd voeren van de titel van advocaat)
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen in acht nemende en gelet op het onderstaande is de rechtbank van overdeel dat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voeren van de titel van advocaat zonder dat hij daartoe gerechtigd was.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verbalisant De Jong heeft in het proces-verbaal aangaande de inbewaringstelling van [zus slachtoffer 1] gerelateerd dat verdachte telefonisch heeft doorgegeven [zus slachtoffer 1] te vertegenwoordigen en dat hij het niet nodig vond om bij het verhoor aanwezig te zijn. Hij zou zijn cliënte in de loop van de dag bezoeken [29] . Op 7 juli 2014 heeft [getuige 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte op 25 mei 2010 contact heeft gezocht met het bureau en zich daarbij heeft gemeld als voorkeursadvocaat [30] . Deze verklaring vindt steun in de verklaring van [getuige 2] , afgelegd op 7 juli 2014 bij de rechter-commissaris. Onder verwijzing naar haar proces-verbaal van 26 oktober 2010 heeft zij verklaard dat zij intern de mededeling kreeg dat de advocaat van [slachtoffer 1] aan de lijn was. Verdachte heeft met haar over zijn cliënte gesproken en ze hebben het over de piketmelding gehad. Verdachte heeft gezegd dat hij de piketmelding zou aannemen [31] .
Het bovenstaande sluit aan bij de verklaring van [getuige 3] – de Belgische advocaat van [zus slachtoffer 1] – die heeft verklaard dat hij aan verdachte heeft gevraagd of hij advocaat was en dat deze antwoordde, “ja, dat ben ik” [32] .
Gezien het vorenstaande – in onderling samenhang bezien – ziet de rechtbank geen noodzaak om [getuige 3] als getuige horen en wijst zij het verzoek van de verdediging hiertoe derhalve af.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 18 mei 2010 te Leiden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van
1000euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid:
- zich voorgesteld als advocaat en aangegeven de zaak te willen aannemen, zulks terwijl hij niet als advocaat in alle onderdelen van de procedures ingevolge de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit mocht optreden en
- niet tegengesproken dat hij advocaat is en
- op zijn briefpapier de term 'lawyer' gebruikt,
waardoor [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in de periode van 08 april 2011 tot en met
14 april2011 te Leiden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van in totaal
2600euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid:
- zich voorgesteld als en gesuggereerd te zijn advocaat en aangegeven de zaak te willen aannemen, zulks terwijl hij niet als advocaat in de zin van de Vreemdelingenwet in alle onderdelen van de
procedures ingevolge de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit mocht optreden en
- in het bijzijn van die [slachtoffer 2] naar de politie gebeld en zich daarbij voorgesteld als de advocaat van haar partner [partner slachtoffer 2] en
- niet tegengesproken dat hij advocaat is en
- op zijn briefpapier de term lawyer' gebruikt,
waardoor [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij in de periode van 01 april 2011 tot en met
11 april2011 te Leiden, met het oogmerk om zich te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van in totaal 3
500 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid:
- zich voorgesteld als en gesuggereerd te zijn advocaat en 'lawyer' en aangegeven de zaak te willen aannemen, zulks terwijl hij niet als advocaat mocht optreden en
- op zijn briefpapier de term 'lawyer' gebruikt,
waardoor [slachtoffer 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in de periode 31 januari 2011 tot en met
31 oktober 2011te Leiden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van in totaal 4250 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid:
- gesuggereerd te zijn advocaat en 'lawyer' en aangegeven de zaak te willen aannemen, zulks terwijl hij niet als advocaat mocht optreden
- en op zijn briefpapier de term 'lawyer' gebruikt,
waardoor [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 18 mei 2010 tot en met 19 september 2013 te Leiden, (meermalen), zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat heeft gevoerd, immers heeft hij zich tegenover de politie voorgedaan als (voorkeurs)advocaat en heeft hij zich tegenover een betrokken Belgische advocaat voorgedaan als advocaat en stond zijn kantoor op zijn internet-site vermeld als " [naam kantoor] ", zulks terwijl hij niet de titel van advocaat mocht voeren.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4:
oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5 primair:
zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat voeren, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de hem onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht subsidiair 100 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 5 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat. De raadsvrouw heeft wel gewezen op de redelijke termijn en naar voren gebracht dat de deken van de Orde van Advocaten geen vervolging heeft ingesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft meer dan drie jaar de titel van advocaat gevoerd zonder daartoe gerechtigd te zijn en verschillende rechtzoekenden op deze wijze opgelicht. In bepaalde gevallen zaten de personen in vreemdelingenbewaring en hadden zij met spoed rechtsbijstand van een advocaat nodig en in andere gevallen waren rechtzoekenden op zoek naar een goede advocaat die hen zou helpen bij hun het aanvragen van een verblijfsvergunning asiel en/of regulier. Verdachte heeft bij deze personen de suggestie gewekt dat hij beter werk zou verrichten dan de sociale advocatuur, niet tegengesproken dat hij advocaat is, in de naam van zijn kantoor het woord “lawyers” vermeld en (grote) bedragen voor zijn werkzaamheden gevraagd. Dit is te meer kwalijk omdat zijn slachtoffers in een kwetsbare positie verkeerden en vaak bang waren dat ze zouden worden uitgezet. Dit alles terwijl verdachte geen graad in de rechtsgeleerdheid heeft gehaald, laat staan zich advocaat mag noemen. Door aldus te handelen heeft verdachte de rechtzoekenden ook de mogelijkheid tot bijstand van een ‘echte’ advocaat onthouden. Zij hebben ook aangegeven dat ze nooit verdachte hadden betaald als ze hadden geweten dat hij geen advocaat was. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte niet lijkt in te zien dat hij door zijn handelen de rechtzoekenden heeft benadeeld en niet – zoals hij zelf stelt – heeft geholpen. Tot slot merkt de rechtbank op dat verdachte zich van de waarschuwing in 2011 van de deken van de Orde van Advocaten om de titel van advocaat niet te gebruiken, niets heeft aangetrokken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 30 december 2015 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van na te melden duur passend en geboden is. Om verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten, zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Tevens zal de rechtbank ten aanzien van de overtreding een geldboete opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.600,00.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.600,00 vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.600,00 subsidiair 46 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet vaststaat dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.500,00 (het bewezenverklaarde) en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 april 2011, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 april 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] .

8.De schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] en dat aan verdachte de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.600,00 subsidiair 36 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet vaststaat dat er door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] rechtstreekse schade is geleden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de mogelijkheid hebben gehad om een vordering benadeelde partij in te dienen, doch dat zij beiden geen gebruik hebben gemaakt van deze mogelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere redenen om de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van hen beiden toe te wijzen. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36f, 57, 62, 326 en 435 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4:
oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5 primair:
zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat voeren, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt de verdachte voorts ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat die straf, groot 2 (twee) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts ten aanzien van feit 5 tot:
een geldboete van
€ 750,00;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 15 (vijftien) dagen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3] , een bedrag van € 3.500,00 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 april 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 april 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] ;
verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst af de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangaande [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Elkerbout, voorzitter,
mr.drs. J.E.M.G. van Wezel, rechter,
mr. D.A.C. Koster, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Sepmeijer-Kovacevic en mr. R.A. Hopman, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1609/RF12-90199, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 494);
2.proces-verbaal van bevindingen van het gesprek met [slachtoffer 1] , blz. 121;
3.proces-verbaal van in bewaring stelling van [zus slachtoffer 1] , blz. 74 e n75;
4.proces-verbaal van bevindingen van het gesprek met [slachtoffer 1] , blz. 121;
5.een geschrifte, te weten een factuur met het factuurnummer 10.143 van 10 mei 2010, blz.58;
6.het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 februari 2016, inhoudende de verklaring van verdachte;
7.proces-verbaal van de in bewaring stelling van [partner slachtoffer 2] op 7 april 2011, blz. 162 en 163;
8.proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris op 23 maart 2015 onder 10;
9.proces-verbaal van bevindingen, blz. 166;
10.proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 2] , blz. 172;
11.een geschrift, te weten een factuur met factuurnummer 11.087 van 11 april 2011, blz. 218;
12.een geschrift, te weten een factuur met factuurnummer 11.092 van 14 april 2011, blz. 223;
13.het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 februari 2016, inhoudende de verklaring van verdachte;
14.proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] , blz. 265;
15.proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 3] , blz. 269;
16.proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] van 9 juli 2014 onder nummer 8;
17.proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] van 9 juli 2014 onder nummer 24;
18.geschriften te weten, kwitanties blz. 271 en 272;
19.proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 442;
20.proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 4] , blz. 316;
21.een geschrift, te weten een factuur met factuurnummer 11.078 van 28 maart 2011, blz. 319;
22.een geschrift, te weten een factuur met factuurnummer 11.128 van 25 mei 2011, blz. 320;
23.een geschrift, te weten een factuur met factuurnummer 11.284 van 31 oktober 2011, blz. 321;
24.het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 februari 2016, inhoudende de verklaring van verdachte;
25.proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 4] , blz. 316 en 317;
26.proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 442;
27.proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 4] , blz. 317;
28.het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 februari 2016, inhoudende de verklaring van verdachte;
29.proces-verbaal blz. 46;
30.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 7 juli 2014;
31.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris van 7 juli 2014;
32.proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , blz. 226.