ECLI:NL:RBDHA:2016:14357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
Awb 14/21183 en Awb 14/21184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel voor Ivoorkust en medische situatie van minderjarig kind

In deze zaak hebben eisers, afkomstig uit Ivoorkust, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot intrekking van hun verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft op 24 november 2016 uitspraak gedaan in deze bodemzaak. Eisers hebben aangevoerd dat de intrekking van hun verblijfsvergunning onterecht is, omdat zij vrezen voor besnijdenis van hun dochters en dat hun jongste dochter, [naam 5], ernstig ziek is en medische behandeling nodig heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht is ingetrokken omdat het categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Ivoorkust per 2 september 2010 is beëindigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eisers positieve overtuigingskracht mist. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische situatie van [naam 5] niet leidt tot uitstel van vertrek, omdat behandeling in Ivoorkust mogelijk is. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.488.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 14/21183 en AWB 14/21184
V-nummers: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer in vreemdelingenzaken van 24 november 2016 in de zaken tussen

[naam], eiser,[naam 2], eiseres,

mede namens hun minderjarige kinderen
[naam 3],geboren 27 april 2002,
[naam 4], geboren 5 november 2005,
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. M.R. van der Linde,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigden mr. J.C.O. Stiphout en mr. J.E.J. ten Berg.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de twee besluiten van verweerder van 19 augustus 2014 tot intrekking van de aan hen verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de bestreden besluiten).
Verweerder heeft op 19 januari 2015 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van de beroepen ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.C.O. Stiphout. Tevens was aanwezig E.M. Spruit, tolk in de Franse taal. Het onderzoek is ter zitting geschorst ten einde verweerder de gelegenheid te geven om nader te reageren met betrekking het verlenen van uitstel van vertrek om medische redenen aan de jongste dochter van eisers, [naam 5] (hierna: [naam 5]), geboren in Nederland op [geboortedatum].
Verweerder heeft bij brief van 3 februari 2015 gereageerd en de rechtbank de beslissing op bezwaar van 30 januari 2015 in voornoemde procedure doen toekomen. Eisers hebben bij brieven van 2 april 2015 en 16 oktober 2015 gereageerd en gewezen op nieuwe medische ontwikkelingen. Verweerder heeft op 2 december 2015 een verweerschrift ingediend en op 5 januari 2016 een nieuw advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) aangekondigd. Bij brief van 29 maart 2016 heeft verweerder een advies van het BMA van 24 maart 2016 overgelegd. Eisers hebben op 2 oktober 2016 een reactie van de behandelend specialist van dezelfde datum overgelegd.
Op 13 oktober 2016 heeft een vervolgzitting plaatsgevonden. Eisers zijn wederom, vergezeld van hun gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.E.J. ten Berg. Tevens was aanwezig E.M. Spruit, tolk in de Franse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op [geboortedatum], respectievelijk [geboortedatum] en de Ivoriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Op 28 mei 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft eiser bij besluit van
21 augustus 2009 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 28 mei 2008, geldig tot 28 mei 2013. Eiser heeft op 25 april 2013 een aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, alsook een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend.
3. Bij besluit van 11 januari 2011 is aan eiseres en de kinderen [naam 3] en [naam 4] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (oud, hierna: Vw) verleend met ingang van 12 juli 2010, geldig tot 12 juli 2015.
4. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten het volgende bepaald. Verweerder heeft de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken tot 2 september 2010. De grond voor vergunningverlening is komen te vervallen omdat het categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Ivoorkust per 2 september 2010 is beëindigd. De afhankelijke verblijfsvergunning van de echtgenote en de kinderen [naam 3] en [naam 4] is eveneens ingetrokken. Voorts is eisers aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen evenals de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of eisers in aanmerking komen voor vergunningverlening op één van de overige gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser ten tijde van de vergunningverlening verwijtbaar ongedocumenteerd was. Nu aan de gestelde herkomst en etniciteit getwijfeld wordt, gaat van zijn asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uit en wordt het relaas als ongeloofwaardig aangemerkt. De vrees van eisers voor besnijdenis van hun dochters is niet reëel, nu eisers niet islamitisch zijn en eiseres zelf niet besneden is. Evenmin wordt op grond van artikel 64 van de Vw vanwege de medische situatie van dochtertje [naam 5] uitstel van vertrek verleend.
5.
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder eiser ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw tegenwerpt. Eiser was afhankelijk van een reisagent en beschikte door zijn overhaaste vlucht niet over documenten. Eisers zijn van mening dat er positieve overtuigingskracht uitgaat van hun relaas. Zij behoren tot de Dioula bevolkingsgroep. Dat eiser uitsluitend Frans spreekt maar geen stamtaal, heeft te maken met het gegeven dat Frans de algemene voertaal in Ivoorkust is. Verder lopen zowel eiseres als de dochters bij terugkeer risico slachtoffer te worden van besnijdenis. Eisers benadrukken dat hun jongste dochter ernstig ziek is en dat zij bij uitblijven van behandeling kan komen te overlijden. Verweerder heeft dan ook ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 64 van de Vw. Eisers hebben zich in de aanvullende beroepsgronden van 15 januari 2015 op Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2014/36 en de Werkinstructie (WI) 2014/10 beroepen. Ze zijn van mening dat verweerder hun asielrelaas ten onrechte op grond van het criterium positieve overtuigingskracht heeft beoordeeld. Vanaf 1 januari 2015 dient op een asielaanvraag immers aan de hand van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te worden beslist.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd en verder het standpunt ingenomen dat noch WBV 2014/36, noch WI 2014/10 kan worden aangemerkt als gewijzigd recht in de zin van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan worden afgewezen indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen.
8. De rechtbank stelt vast dat eisers in beroep niet hebben bestreden dat met de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid de grond voor verlening als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, is komen te vervallen en dat verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw met terugwerkende kracht heeft kunnen intrekken.
9. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eisers ten tijde van de verlening van de aan hen verleende verblijfsvergunning (ex tunc) niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op een van de andere gronden van artikel 29 van de Vw, nu zij de ex nunc beoordeling van verweerder niet hebben betwist.
10. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij hij aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
11. Verweerder heeft artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw aan eiser kunnen tegenwerpen nu eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit, of reisroute te kunnen vaststellen. Eiser heeft verklaard dat hij vanuit Ivoorkust per vliegtuig met een tussenstop naar Nederland is gereisd. Van eiser mag verwacht worden dat hij deze verklaring met documenten weet te staven. Ter verklaring van het feit dat eiser niet over de noodzakelijke reisdocumenten beschikt, heeft eiser betoogd dat hij tijdens zijn reis van Ivoorkust naar Nederland is begeleid door een reisagent die eisers reisdocumenten onder zich hield. Over de reis weet eiser slechts te vertellen dat er een overstap is gemaakt. Hij heeft niet kunnen vertellen in welke land hij een tussenlanding heeft gemaakt, noch kent hij de naam van de vliegmaatschappij. De rechtbank is niet gebleken van dwang van de zijde van de reisagent, op grond waarvan het ontbreken van reisdocumenten eiser niet valt toe te rekenen. Ook heeft eiser geen documenten overgelegd die zijn asielrelaas onderbouwen. Verweerder heeft dan ook terecht beoordeeld of van het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht uitgaat.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas van eisers positieve overtuigingskracht mist. Eiser heeft verklaard dat hij geboren is in Daloa en tot de bevolkingsgroep van de Dioula behoort. Hij is van beroep handelaar. Hij spreekt echter geen Dioula, de stamtaal, maar uitsluitend Frans. Verweerder heeft tegengeworpen dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Ivoorkust van maart 2012 blijkt dat de moedertaal van Ivorianen de taal van de eigen etnische groep is en daarnaast vaak de lingua franca, het Dioula. Eisers spreken geen Dioula, wat wel verwacht mag worden nu zij stellen tot de Dioula te behoren. Verder heeft eiser verklaard dat hij niet alleen met eiseres Frans sprak, maar ook tijdens zijn werk als handelaar. Uit voornoemd ambtsbericht blijkt dat Dioula bij uitstek als de taal van de Dioula handelaren geldt. Het onderwijs wordt in het Frans gegeven en dit duidt op enige mate van scholing. Eiser heeft echter gesteld dat hij maar één jaar naar de lagere school is gegaan. De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat verweerder aan de gestelde herkomst en etniciteit van eisers heeft mogen twijfelen en in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eisers asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert.
13. De vrees van eisers dat zowel eiseres als haar dochters bij terugkeer naar Ivoorkust het risico op besnijdenis en seksueel geweld lopen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht onvoldoende zwaarwegend geacht. Eisers hebben verklaard christen te zijn en besnijdenis is geen christelijk gebruik. Uit het ambtsbericht blijkt dat besnijdenis voorkomt binnen moslimgemeenschappen (zoals de Malinké-gemeenschap) en onder groepen die traditionele (animistische) geloven aanhangen. Daarbij komt dat eiser nadrukkelijk heeft verklaard tegenstander te zijn van besnijdenis en eiseres zelf niet besneden is. Voor zover eisers hebben gesteld dat besnijdenis een belangrijke gebeurtenis vormt bij de Dioula, overweegt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan de aan de gestelde herkomst en etniciteit van eisers.
14. Vervolgens moet worden beoordeeld of de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas, zoals weergegeven in WBV 2014/36 en nader uitgewerkt in WI 2014/10, in werking getreden op 1 januari 2015, voor eisers is aan te merken als nieuw beleid en kan leiden tot een andere uitkomst dan de beoordeling op grond van positieve overtuigingskracht.
15. In artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw is bepaald dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met wijzigingen van beleid die na het bestreden besluit bekend zijn gemaakt.
16. In de uitspraak van 9 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1201, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat uit de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel ter implementatie van de Procedurerichtlijn (Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 3, blz. 17, en Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 6, blz. 21 en 22) blijkt, dat met de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling geen inhoudelijke wijziging van het beoordelingskader is beoogd, maar een andere wijze van motiveren van het geloofwaardigheidsoordeel om de rechterlijke toetsing daarvan te versterken.
17. De WBV 2014/36, zoals nader uitgewerkt in WI 2014/10, is daarom niet aan te merken als een wijziging van beleid, als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, waarmee de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening dient te houden.
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder heeft verweerder terecht bepaald dat eisers niet in aanmerking komen voor vergunningverlening op één van de (overige) gronden van artikel 29 van de Vw. Dit betekent dat verweerder terecht de asielvergunningen van eisers heeft ingetrokken en de verlengingsaanvragen en de aanvraag tot verlening van een asielvergunning voor onbepaalde tijd eveneens terecht heeft afgewezen.
19. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder terecht heeft bepaald dat eisers niet in aanmerking komen voor uitstel van vertrek op medische gronden.
20. Ingevolge artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
21. Volgens het beleid van verweerder, neergelegd in hoofdstuk A3.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals dat gold ten tijde van de bestreden besluiten, blijft uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw achterwege indien de medisch adviseur aangeeft dat:
- het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of
- de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan en de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar betrokkene naar kan vertrekken.
22. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de bestreden besluiten ten onrechte heeft bepaald dat uit het BMA-advies van 12 augustus 2014 niet gebleken is dat eiseres of haar kinderen momenteel onder medische behandeling staan.
In dit BMA-advies wordt onder vraag A2b immers expliciet vermeld dat het jongste kind van eisers, [naam 5] onder behandeling van kinderhematoloog dr. Bartels van het UMC te Utrecht staat en medicamenteus behandeld wordt. Dit is van belang voor de beoordeling van de vraag of alle eisers in aanmerking komen voor toepassing van artikel 64 van de Vw.
De bestreden besluiten zijn in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft dat ter zitting op 26 januari 2015 ook toegegeven. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om het onderzoek niet te sluiten, teneinde verweerder de gelegenheid te geven het gebrek te herstellen.
23. Verweerder heeft vervolgens het besluit op het bezwaar van [naam 5] tegen de intrekking van haar reguliere verblijfsvergunning aan de rechtbank toegezonden, ter onderbouwing van zijn standpunt dat zij niet in aanmerking komt voor toepassing van artikel 64 van de Vw. Verweerder neemt het standpunt in dat [naam 5] weliswaar medisch behandeld wordt en dat stopzetting van de behandeling kan leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, maar dat zij kan reizen en dat behandeling mogelijk is in het land van herkomst. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het BMA-advies van 12 augustus 2014. Naar aanleiding van door eisers ingebrachte nadere informatie van de medische behandelaars heeft verweerder een nader advies van het BMA van 24 maart 2016 ingebracht en zijn standpunt vervolgens gehandhaafd.
24. Eisers hebben onder verwijzing naar de rapportage van de kinderhematoloog, laatstelijk een brief van 2 oktober 2016, betoogd dat ten onrechte is geconcludeerd dat medische behandeling van [naam 5] in het land van herkomst, Ivoorkust, mogelijk is.
25. De rechtbank stelt voorop dat in deze asielzaken op grond van artikel 83, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw, bij de beoordeling van de beroepen rekening wordt gehouden met na de bestreden besluiten ingebrachte nieuwe medische informatie.
26. Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op adviezen van het BMA. Daarvoor geldt het volgende. Een advies van het BMA moet worden aangemerkt als het advies van een deskundige. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (recentelijk nog: de uitspraak van 14 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2785) strekt, indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of de staatssecretaris zich ingevolge artikel 3:2 van Awb ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
27. Uit de BMA-adviezen van 12 augustus 2014 en 24 maart 2016 blijkt het volgende. Bij de opstelling ervan is rekening gehouden met informatie van de medische behandelaars. Esther heeft onder meer sikkelcelanemie, waarvoor zij wordt behandeld door kinderhematoloog dr. Bartels. Zij wordt medicamenteus behandeld en bij een crisis opgenomen en daarvoor behandeld. Bij het uitblijven van behandeling kan een medische noodsituatie ontstaan. [naam 5] kan onder voorwaarden reizen. Behandeling, ook voor een crisis, is mogelijk in het land van herkomst en ook de gebruikte medicatie is daar aanwezig. In het meest recente advies wordt nader toegelicht dat sprake is van homozygote sikkelcelanemie en dat tevens sprake is van een functionele asplenie. Ook staat daarin vermeld dat inmiddels enkele malen een crisis heeft plaatsgevonden waarvoor zij klinisch is behandeld. Volgens de behandelaar is de enige potentieel genezende behandeling een allogene stamceltransplantatie. Er is geen geschikte familiedonor gevonden. In het laatste advies staat dat behandeling in het land van herkomst (nog steeds) mogelijk is, waarbij wordt verwezen naar informatie van Allianz Global Assistance van 5 juni 2014 en 17 maart 2016.
28. De rechtbank neemt in aanmerking dat het BMA de informatie van de behandelend kinderhematoloog heeft betrokken bij de totstandkoming van het advies. Ook is gebruikgemaakt van recente rapportage van Allianz Global Assistance over de behandelmogelijkheden in Ivoorkust naar aanleiding van vragen die betrekking hebben op de gezondheidssituatie van [naam 5]. In zoverre is de advisering van het BMA zorgvuldig tot stand gekomen. Verder wordt in aanmerking genomen dat de beschrijving van het ziektebeeld van [naam 5] niet afwijkt van dat van de behandelend kinderhematoloog. De conclusie dat behandeling in het land van herkomst mogelijk is, zowel de medicamenteuze behandeling, als de (al dan niet klinische) medische behandeling, is gestaafd door de rapportage van Allianz Global Assistance. Overwogen wordt dat de door de behandelaar gestelde omstandigheid dat uiteindelijk een stamceltransplantatie de enige potentieel genezende behandeling oplevert, niet betekent dat nu gezegd kan worden dat het niet-verrichten van deze transplantatie leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn. Maar zelfs de vraag of een stamceltransplantatie in Ivoorkust mogelijk is, wordt bevestigend beantwoord. De door de behandelaar gemaakte inschatting dat de zorg voor kinderen met een hoog-risico sikkelcelanemie in Ivoorkust naar Nederlandse maatstaven onvoldoende zal zijn, waarbij er tevens geen mogelijkheden zijn om veilig een allogene stamceltransplantatie uit te voeren, acht de rechtbank onvoldoende om af te doen aan de conclusie van het BMA dat behandeling in Ivoorkust mogelijk is. De rechtbank acht de advisering van het BMA naar inhoud al met al inzichtelijk en concludent. De slotsom is dat verweerder de adviezen van het BMA van 12 augustus 2014 en 24 maart 2016 aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen.
29. Verweerder heeft het beroep van eisers op uitstel van vertrek met toepassing van artikel 64 van Vw terecht afgewezen. De rechtbank ziet aanleiding de bestreden besluiten, ondanks het in overweging 22 vastgestelde gebrek, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand te laten, nu eisers daardoor niet worden benadeeld.
30. Gelet op overweging 22 zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Het bedrag hiervan wordt, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 1.488 (uitgaande van twee samenhangende zaken: 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de eerste zitting, ½ punt voor de tweede zitting, ½ punt voor nadere schriftelijke stukken, waarde per punt € 496, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, ten bedrage van € 1.488 (veertienhonderdachtentachtig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, op 24 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de datum van verzending.