ECLI:NL:RBDHA:2016:14282
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Aftrek kosten werkruimte in de eigen woning bij inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de aftrekbaarheid van kosten voor een werkruimte in de eigen woning. Eiser, die inkomsten genoot uit vroegere arbeid en werkzaamheden als octrooigemachtigde, had in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2012 kosten voor een werkruimte in aftrek gebracht. De Belastingdienst weigerde deze aftrek, wat leidde tot een beroepsprocedure.
De rechtbank oordeelde dat de aftrek van kosten voor de werkruimte terecht was geweigerd. Volgens artikel 3.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001 moet, om recht te hebben op aftrek, de belastingplichtige voldoen aan twee voorwaarden: de inkomsten moeten hoofdzakelijk (minimaal 70%) in of vanuit de werkruimte in de woning worden verdiend en in belangrijke mate (minimaal 30%) in de werkruimte in de woning worden verdiend. De rechtbank stelde vast dat eiser niet voldeed aan het hoofdzakelijk-criterium, omdat zijn totale belastbare inkomen, inclusief pensioeninkomsten, niet aan deze eis voldeed.
Daarnaast overwoog de rechtbank dat de wet niet op billijkheid kan worden beoordeeld en dat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit of schending van beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.