In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Den Haag, is op 23 november 2016 vonnis gewezen in een geschil tussen Brite Strike Technologies Inc, gevestigd in de Verenigde Staten, en Brite Strike Technologies SA, gevestigd in Luxemburg. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen van Brite Strike Technologies Inc kennis te nemen. Dit besluit volgde op een eerdere procedure waarin de rechtbank op 13 mei 2015 al had overwogen dat, voor zover artikel 4.6 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE) van toepassing zou zijn, de rechtbank niet bevoegd was om de vorderingen te behandelen. De rechtbank baseerde haar oordeel op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 14 juli 2016, dat bevestigde dat de EEX-Vo oud niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 4.6 van het BVIE op de onderhavige geschillen.
Brite Strike Technologies Inc had in haar dagvaarding aangegeven dat zij reeds een sommatie had verzonden en een procedure voor een verbodsvordering wilde starten. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Brite Strike Technologies Inc samenhangen met de aangekondigde inbreukactie, en dat artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing was. De rechtbank heeft Brite Strike Technologies Inc veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 5.809,00, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door rechter F.M. Bus.