Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum], heeft de Syrische nationaliteit en is via Duitsland naar Nederland gekomen. Hier heeft zij op 16 februari 2016 een asielaanvraag gedaan. Nederland heeft Duitsland op 15 april 2016 verzocht om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). De Duitse autoriteiten hebben dit terugnameverzoek op 20 april 2016 afgewezen in verband met nader onderzoek. Nederland heeft de Duitse autoriteiten op 29 april 2016 verzocht om dit standpunt te heroverwegen. Op 17 augustus 2016 heeft Duitsland de Dublinclaim van Nederland alsnog geaccepteerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder heeft om die reden de aanvraag niet in behandeling genomen.
3. Eiseres is het hiermee niet eens en stelt dat zij eerst in Nederland om asiel heeft gevraagd. Een BÜMA-registratie als asielzoeker in Duitsland betekent niet dat zij daar formeel een asielaanvraag heeft ingediend. Eiseres heeft ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op de toelichting bij het BÜMA-formulier, waaruit blijkt dat een BÜMA-registratie niet de start van de asielprocedure in de zin van artikel 20 van de Dublinverordening markeert.
4. De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek hebben geaccepteerd op basis van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Verweerder mag er dan van uit gaan dat de Duitse autoriteiten hebben gecontroleerd of eiseres eerst een verzoek om internationale bescherming in Duitsland heeft gedaan, alvorens het terugnameverzoek op deze grond te accepteren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Duitse autoriteiten in het claimakkoord over eiseres expliciet hebben genoemd dat zij de verantwoordelijkheid accepteren, ondanks de afwezigheid van een formele asielaanvraag van eiseres, omdat de Duitse autoriteiten een zogeheten BÜMA of een geschreven instructie hebben, wat bewijst dat eiseres geregistreerd staat als asielzoeker in Duitsland.
5. Gelet hierop is verweerder er terecht van uitgegaan dat eiseres al dan niet mondeling, om internationale bescherming heeft verzocht in Duitsland. De kanttekeningen die eiseres heeft geplaatst bij de rechtsgevolgen van een BÜMA-registratie doen hier niet aan af. Terugname van eiseres door Duitsland is daarom niet in strijd met de Dublinverordening.
De stelling dat eiseres nimmer de bedoeling zou hebben gehad om in Duitsland asiel aan te vragen strookt niet met de van haar bekende registratie en is voorts niet van betekenis bij de uitvoering van de Dublinverordening.
6. Verder heeft eiseres aangevoerd dat twee dochters en een zoon van haar rechtmatig in Nederland verblijven en dat Nederland onzorgvuldig heeft gehandeld door deze informatie niet met Duitsland te delen. Eiseres beroept zich op de artikelen 9, 16 en 17 van de Dublinverordening.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 9 van de Dublinverordening geen toepassing vindt in het geval van een terugnameverzoek. In dat verband heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 12 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:438. In die zaak, waarin sprake was van een opvolgende aanvraag, heeft de AbRS, onder verwijzing naar artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening, overwogen dat hoofdstuk III van de Dublinverordening slechts van toepassing is wanneer voor de eerste keer bij een lidstaat een asielaanvraag wordt ingediend. 8. Deze rechtbank heeft in een uitspraak van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBDHA: 2016: 4744) geoordeeld dat er geen grond is voor het standpunt dat artikel 9 van de Dublinverordening alleen van toepassing is bij een overnamesituatie en niet bij een terugnamesituatie.
9. Niettemin heeft verweerder in dit geval geen toepassing hoeven geven aan artikel 9, van de Dublinverordening nu eiseres ten tijde van het indienen van het eerste verzoek om internationale bescherming niet kon worden aangemerkt als een in dat artikel bedoeld gezinslid, zoals omschreven in artikel 2 onder g, van de Dublinverordening. Eiseres werd naar haar eigen zeggen vóór haar vertrek uit Syrië verzorgd door een aldaar wonende dochter en is zelfstandig naar Europa gereisd. Verder heeft zij ook nog kinderen in andere landen, waaronder een kind in Duitsland. De in Nederland wonende kinderen van eiseres zijn allen meerderjarig en hebben hun eigen gezin. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres deel uitmaakt van één van die gezinnen.
10. Evenmin is gebleken dat er tussen eiseres en één van de in Nederland wonende kinderen een afhankelijkheidsrelatie bestaat zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. De enkele leeftijd van eiseres en haar stelling dat zij niet kan lezen of schrijven, is onvoldoende voor de conclusie dat zij afhankelijk is. Eiseres heeft daarnaast wel met stukken onderbouwd dat zij medische klachten heeft, maar de in artikel 16 van de Dublinverordening genoemde afhankelijkheid wegens een ernstige ziekte of zware handicap wordt hiermee niet aangetoond.
11. In deze omstandigheden, noch in het feit dat eiseres in Nederland kleinkinderen heeft hoefde verweerder aanleiding te zien om de behandeling van de asielaanvraag van eiseres met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
12. Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.