ECLI:NL:RBDHA:2016:13678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
09/994180-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke overtreding van de meldingsplicht van ongebruikelijke transacties door een administratiekantoor

De Rechtbank Den Haag heeft op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een administratiekantoor dat nagelaten heeft om meerdere ongebruikelijke transacties te melden bij het meldpunt, zoals vereist onder artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De verdachte, een B.V., werd beschuldigd van het niet melden van contante leningen en kasopnames die als ongebruikelijk konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als instelling onder de Wwft valt, aangezien zij als administratiekantoor beroepsactiviteiten verrichtte die vergelijkbaar zijn met die van externe registeraccountants en belastingadviseurs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten om de ongebruikelijke transacties te melden, ondanks dat zij op de hoogte had moeten zijn van haar verplichtingen onder de Wwft. De rechtbank legde een geldboete op van € 8.000,-, waarvan € 4.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de verdachte en het belang van het melden van ongebruikelijke transacties voor het bestrijden van criminaliteit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige economische strafkamer
Parketnummer: 09/994180-16
Datum uitspraak: 11 oktober 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Bedrijf B.V.],
gevestigd: [adres] ) 's-Gravenhage.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 september 2016.
De verdachte is ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar [bestuurder] , zijnde de directeur van verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van Brakel, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, in de periode van 01-06-2012 tot 15-05-2013, althans 2012 en/of 2013, te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of elders in Nederland,
(telkens) als externe registeraccountant, externe accountant-administratieconsulent of belastingadviseur, (zelfstandig onafhankelijk) haar beroepsactiviteiten uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichtende (sub 11°),
en/of
(telkens) als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichtende (sub 23°, v.a. 01-01-2013);
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,
(een) verrichte ongebruikelijk transactie(s), niet (onverwijld) nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie(s) bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt/de Financiële inlichtingen eenheid,
immers heeft zij (telkens) opzettelijk geen melding gedaan van,
-(een) in of omstreeks de periode van 08-01-2011 t/m 10-01-2011 verrichte ongebruikelijke transactie(s), te weten (een) (contante) lening(en) van EURO
20.000,- en/of EURO 20.000,- en/of EURO 20.000,- (door [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] aan [bedrijf] .) (DOC-008, 8/15), en/of
-(een) in of omstreeks de periode van 07-03-2011 t/m 09-03-2011 verrichte ongebruikelijke transactie(s), te weten (een) lening(en) van EURO 10.000,- en/of EURO 30.000,- (van [betrokkene 6] en/of [betrokkene 5] aan [bedrijf] .) (DOC-008, 8/15), en/of
-(een) in of omstreeks de periode van 17-12-2012 t/m 19-12-2012 verrichte ongebruikelijke transactie(s), te weten (een) lening(en) van (in totaal) EURO 150.000,- (van [betrokkene 4] aan [bedrijf] .) (DOC-013 en DOC-014), en/of
-een op of omstreeks 21-12-2012 verrichte ongebruikelijke transactie(s), te weten een contante opname van EURO 150.000,- (van een rekening van [bedrijf] . door [betrokkene 1] ) (DOC-014),
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Activiteiten verdachte
Verdachte drijft een onderneming die diensten verricht als administratiekantoor. [2] Sinds de oprichting van verdachte op 29 januari 2003 is [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ) enig statutair bestuurder van verdachte. [3] Zijn functie is die van directeur-grootaandeelhouder. [4] Verdachte heeft in de periode van 2012 tot en met medio 2013 ieder kwartaal werkzaamheden verricht voor [bedrijf] ., handelend onder de naam [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijf] ). Verdachte heeft voor deze klant de administratie verwerkt door gegevens in te voeren in een softwarepakket en aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting ingevuld en ingediend. [5]
Over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 april 2013 heeft de Belastingdienst een onderzoek ingesteld naar [bedrijf] . Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat er binnen die onderneming veelal werd betaald met contant geld, maar dat geen kasboek is bijgehouden. Verder heeft [bedrijf] in deze periode, al dan niet contant, bedragen ontvangen van verschillende personen variërend in omvang van € 10.000 tot
€ 50.000,-. Deze bedragen zijn als lening in de administratie verwerkt, terwijl geen onderliggende leningsovereenkomsten zijn aangetroffen. Ook is eind 2012 een bedrag van
€ 150.000,- contant opgenomen van de rekening van [bedrijf] . Deze transactie wordt evenmin met stukken onderbouwd. [6]
Contante leningen
Uit een door [bestuurder] op verzoek van het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) opgesteld leningenoverzicht blijkt dat [bedrijf] de volgende bedragen per kas heeft ontvangen:
  • op 8 januari 2011 een bedrag van € 20.000,- van [betrokkene 1] ;
  • op 10 januari 2011 een bedrag van € 20.000,- van [betrokkene 2] en
  • op 10 januari 2011 een bedrag van € 20.000,- van [betrokkene 3] .
Leningen per bank
Uit het hiervoor bedoelde leningenoverzicht blijkt verder dat Ocean Car Sale de volgende bedragen per bank heeft ontvangen:
  • op 7 maart 2011 een bedrag van € 10.000,- van [betrokkene 6] ;
  • op 9 maart 2011 een bedrag van €10.000,- van [betrokkene 5] ;
  • op 21 maart 2011 een bedrag van € 10.000,- van [betrokkene 5] en
  • op 7 april 2011 een bedrag van € 10.000,- van [betrokkene 5] .
De rechtbank tekent hierbij aan dat de stortingen van [betrokkene 5] op 21 maart 2011 en 7 april 2011 buiten de ten laste gelegde periode van 7 maart 2011 tot en met 9 maart 2011 vallen. Om die reden zal verdachte voor wat betreft deze twee bedragen worden vrijgesproken, en zal in het hiernavolgende, naast de storting van Karaman, alleen de storting van [betrokkene 5] op 9 maart 2011 in aanmerking worden genomen.
Voorts is uit onderzoek door de Belastingdienst naar voren gekomen dat [bedrijf] de volgende bedragen heeft ontvangen onder vermelding van “lening”.
- op 17 december 2012 een bedrag van € 50.000 van [betrokkene 4] [9]
- op 18 december 2012 een bedrag van € 50.000 van [betrokkene 4] [10]
- op 19 december 2012 een bedrag van € 50.000 van [betrokkene 4] [11]
Kasopname
Ten slotte blijkt uit het onderzoek door de Belastingdienst dat [betrokkene 1] op 21 december 2012 een kasopname van de rekening van [bedrijf] heeft gedaan ter grootte van
€ 150.000,-. [12]
[bestuurder] heeft namens verdachte verklaard dat hij de hiervoor bedoelde contante stortingen en de stortingen per bank in de boekhouding van [bedrijf] heeft verwerkt als lening, dat er volgens hem wel leningsovereenkomsten waren opgemaakt en dat hij niet meer weet of hij [bedrijf] vragen heeft gesteld over deze transacties. [13]
Ter terechtzitting heeft [bestuurder] namens verdachte verklaard dat hij de in de tenlastelegging genoemde transacties kent, dat [bedrijf] in antwoord op zijn vraag daarover heeft gezegd dat hij de transacties in de administratie moest verwerken als lening en dat hij niet meer weet of hij leningsovereenkomsten heeft gezien. Verder heeft [bestuurder] verklaard dat hij de leningen en de kasopname niet opmerkelijk vond en dat hij er verder niet bij heeft stilgestaan. [14]
Geen melding
Verdachte heeft geen melding gedaan van ongebruikelijke transacties binnen [bedrijf] . [15] [bestuurder] heeft namens verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij er destijds niet van op de hoogte was dat er melding moest worden gedaan. Hij werd zich hiervan pas bewust na het bezoek van de ambtenaar van toezicht in 2014. [16]
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de contante leningen aan [bedrijf] van in totaal € 60.000,-, de leningen aan [bedrijf] van (in totaal) € 40.000,- en € 150.000,- en de opname van het bedrag van € 150.000,- van de rekening van [bedrijf] ongebruikelijke transacties zijn, zoals bedoeld in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft), dat verdachte een instelling is die hiervan (derhalve) melding had moeten doen en dat zij dit opzettelijk heeft nagelaten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe is – zakelijk weergegeven – ten eerste aangevoerd dat verdachte niet de normadressaat is van de meldingsplicht die voortvloeit uit artikel 16 van de Wwft, aangezien zij geen instelling in de zin van artikel 1 van de Wwft is. Ten tweede is aangevoerd dat geen sprake was van objectieve of subjectieve indicatoren die noopten tot het melden van de in de tenlastelegging genoemde transacties. Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het overtreden van artikel 16 van de Wwft, omdat zij zich – kort gezegd – niet (goed) bewust was van haar verplichtingen onder de Wwft.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Verdachte instelling in de zin van de Wwft
Op grond van artikel 16 van de Wwft dient een ‘instelling’ melding te doen van transacties met een ongebruikelijk karakter. De rechtbank ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of verdachte kan worden aangemerkt als ‘instelling’ zoals bedoeld in de Wwft.
Vanaf 1 augustus 2008 wordt op grond van artikel 1 van de Wwft (sub 11) onder instelling onder meer verstaan – kort gezegd –: een externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent of een belastingadviseur, dan wel een (rechts)persoon die zelfstandig onafhankelijk beroeps- of bedrijfsmatig vergelijkbare activiteiten verricht. Vanaf 1 januari 2013 wordt op grond van artikel 1 van de Wwft (sub 11) onder instelling onder meer verstaan: een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten waaronder forensische accountancy uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht, of (sub 23) een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht.
Blijkens de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wwft (Kamerstukken II, 2011-2012, 33238, nr. 3) is voor de reikwijdte van artikel 1 van de Wwft de aard van de werkzaamheden die worden verricht doorslaggevend, en niet degene die de dienst verricht. Voor zover de verdediging evenwel heeft bedoeld te betogen dat verdachte als administratiekantoor hoe dan ook niet valt onder de reikwijdte van de Wwft, wordt dat verweer verworpen. Alleen al uit de op de Wwft gebaseerde – ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen geldende – Specifieke leidraad naleving WWFT voor accountants, belastingadviseurs en
administratiekantoren(onderstreping rechtbank) d.d. 1 april 2011 van het BFT, opgesteld in overleg met de betrokken beroepsorganisaties, blijkt dat administratiekantoren zoals verdachte worden gezien als ‘instelling’ in de zin van artikel 1 van de Wwft.
De vraag is dan of de diensten die verdachte verrichtte voor [bedrijf] vallen binnen het bereik van de Wwft.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte voor [bedrijf] de administratie verwerkte door gegevens in te voeren in een softwarepakket en de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting invulde en indiende. Verdachte verrichtte dus activiteiten die bedrijfsmatig vergelijkbaar zijn met activiteiten die ook door externe registeraccountants, dan wel een externe accountant-administratieconsulenten of belastingadviseurs worden verricht. Dat de activiteiten die verdachte voor [bedrijf] verrichtte, naar de raadsman heeft betoogd, beperkter van aard zijn dan activiteiten die doorgaans door registeraccountants en externe accountant-administratieconsulenten of belastingadviseurs worden verricht, doet er niet aan af dat het gaat om activiteiten die bedrijfsmatig vergelijkbaar zijn met activiteiten die ook door die beroepsgroepen worden verricht. Voor de kwalificatie als instelling in de zin van artikel 1 van de Wwft is immers niet vereist dat een rechtspersoon
alleactiviteiten verricht die een externe registeraccountant, externe accountant-administratieconsulent of belastingadviseur ook verricht.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte bij het verrichten van diensten voor [bedrijf] viel onder het begrip ‘instelling’, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wwft.
Toerekening aan verdachte als rechtspersoon
De ten laste gelegde gedragingen van verdachte zijn feitelijk verricht door [bestuurder] , directeur van verdachte. Deze gedragingen vielen naar het oordeel van de rechtbank binnen de sfeer en de normale bedrijfsvoering van verdachte, en kunnen dus worden toegerekend aan verdachte als rechtspersoon. De verdediging heeft dit ook niet betwist.
Transacties vermeld in tenlastelegging ongebruikelijke transacties
De rechtbank dient voorts te beoordelen of sprake was van transacties met een ongebruikelijk karakter, in de zin van artikel 16 van de Wwft.
Om te bepalen of transacties een ongebruikelijk karakter hebben, zijn op grond van artikel 15 van de Wwft bij algemene maatregel van bestuur objectieve en subjectieve indicatoren vastgesteld. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat objectieve indicatoren in deze zaak niet aan de orde zijn.
Transacties die op grond van subjectieve indicatoren gemeld moeten worden, zijn die waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft te veronderstellen dat zij verband kunnen houden met witwassen of het financieren van terrorisme. Subjectieve indicatoren zijn opgenomen in verschillende richtlijnen van toezichthouders.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de contante leningen van in totaal € 60.000,- en de leningen per bank van (in totaal) € 20.000,- en € 150.000,- die in de ten laste gelegde periode op de bankrekening van [bedrijf] zijn gestort, worden aangemerkt als ongebruikelijke transacties. Datzelfde geldt voor de kasopname van € 150.000,- op 21 december 2012. Dit gelet op de volgende indicatoren, destijds vermeld in Bijlage 1 bij de Specifieke leidraad naleving WWFT voor accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren d.d. 1 april 2011:
D2:
De transactie is naar aard of uitvoering ongebruikelijk
E3:
Het betaalverkeer vertoont een ongebruikelijk patroon. De gelden waarover de cliënt beschikt zijn afkomstig uit onduidelijke bronnen of de door de cliënt aangegeven bronnen zijn onwaarschijnlijk of onvoldoende gedocumenteerd
J9:
Er is sprake van betalingen zonder factuur
J10:
Er is sprake van betalingen zonder schriftelijke overeenkomst
Naar het oordeel van de rechtbank hadden voormelde transacties vragen moeten oproepen bij verdachte. De betaling van aanzienlijke bedragen door privé personen aan een rechtspersoon, zonder gedocumenteerde titel, is ongebruikelijk. Weliswaar heeft [bestuurder] namens verdachte verklaard dat hij bij [bedrijf] heeft nagevraagd hoe hij de bedragen moest boeken. Het antwoord op die vraag, dat de contante stortingen en de stortingen per bank als leningen aan [bedrijf] moesten worden geadministreerd, nam evenwel - zonder onderliggende leningsovereenkomsten - het ongebruikelijke karakter van de bewuste transacties niet weg. Namens de verdediging is verder nog aangevoerd dat [betrokkene 4] heeft verklaard dat de meeste leningsovereenkomsten bij [bedrijf] mondeling werden gesloten. Daarvan uitgaande, had het op de weg van verdachte gelegen om navraag te doen naar de aard en inhoud van die mondelinge leningsovereenkomsten, teneinde de herkomst van de op de rekening van [bedrijf] gestorte bedragen te kunnen verklaren. Dit heeft zij echter nagelaten.
Voorts is geen enkele verklaring gegeven voor de kasopname van € 150.000,- door [betrokkene 1] op 21 december 2012. De raadsman heeft daarover naar voren gebracht dat op het rekeningafschrift voor verdachte niet zichtbaar was wie het bedrag had opgenomen. Die omstandigheid doet aan het ongebruikelijke karakter van deze transactie echter niets af. Verdachte was daardoor in ieder geval niet ontslagen van haar verplichting om de herkomst of grondslag van de transactie na te gaan. In tegendeel, verdachte had moeten verifiëren op welke grond dit bedrag aan de rekening van [bedrijf] was onttrokken en zij had bij het ontbreken van een verklaring daaromtrent de transactie, evenals de stortingen op de rekening, moeten melden op grond van artikel 16 van de Wwft.
Opzet
Ten aanzien van het ten laste gelegde, maar door de verdediging betwiste, opzet overweegt de rechtbank als volgt.
De voorschriften van de Wwft zijn ordeningsrecht. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin ‘kleurloos’ opzet in het ordeningsrecht voldoende wordt geacht om tot een bewezenverklaring te komen, is niet vereist dat het opzet van de verdachte ook is gericht op het niet naleven van de op de verdachte rustende wettelijke verplichting om ongebruikelijke transacties te melden aan het meldpunt (vlg. HR 24 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8783 en HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2684). Met andere woorden: de namens verdachte gestelde ontbrekende kennis van de regelgeving staat aan het bewijs van het opzet op het niet melden van de ongebruikelijke transacties niet in de weg.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de voormelde ongebruikelijke transacties (de contante leningen ad in totaal € 60.000,- de leningen per bank ad in totaal € 20.000,- en
€ 150.000,- en de kasopname van € 150.000,-) (onverwijld) te melden. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan de haar ten laste gelegde opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wwft.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
zij, in 2012 en/of 2013, te 's-Gravenhage en/of Rotterdam,
als externe registeraccountant, externe accountant-
administratieconsulent of belastingadviseur, (zelfstandig onafhankelijk) haar
beroepsactiviteiten uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk
daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichtende (sub
11°),
en/of
als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten
uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee
vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verrichtende (sub 23°,
v.a. 01-01-2013);
meermalen, telkens opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, een verrichte ongebruikelijk
etransactie, niet (onverwijld) nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt/de Financiële inlichtingen eenheid,
immers heeft zij telkens opzettelijk geen melding gedaan van,
- in de periode van 08-01-2011 t/m 10-01-2011 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten contante leningen van EURO 20.000,- en EURO 20.000,- en EURO 20.000,- (door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aan [bedrijf] .), en
- in de periode van 07-03-2011 t/m 09-03-2011 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten leningen van EURO 10.000,- en EURO
10,- (van [betrokkene 6] en M. [betrokkene 5] aan [bedrijf] .), en
- in de periode van 17-12-2012 t/m 19-12-2012 verrichte ongebruikelijke transacties, te weten leningen van in totaal EURO 150.000,- (van [betrokkene 4] aan [bedrijf] .), en
- een op 21-12-2012 verrichte ongebruikelijke transactie, te weten een contante opname van EURO 150.000,- (van een rekening van [bedrijf] . door [betrokkene 1] )
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in haar verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte een geslaagd beroep kan doen op rechtsdwaling, aangezien verdachte niet bekend was, en ook niet bekend hoefde te zijn, met de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit (artikel 16 van) de Wwft. Volgens de raadsman dient daarom ontslag van alle rechtsvervolging te volgen wegens het ontbreken van alle schuld bij verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat geen sprake is van verontschuldigbare rechtsdwaling bij verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel van burgers en rechtspersonen mag worden verwacht dat zij kennis hebben van de voor hen geldende wet- en regelgeving. Daarnaast rust op hen een inspanningsverplichting om zich hiervan te vergewissen, waarbij aan iemand die beroeps- of bedrijfsmatig handelt zwaardere eisen worden gesteld. Van een onderneming mag immers een zekere deskundigheid worden verwacht van het terrein waarop zij zich begeeft.
Verdachte verricht sinds 2003 boekhoudkundige en fiscale diensten als administratiekantoor. Het was haar verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat zij op de hoogte was van de regelgeving die van toepassing was op haar bedrijfsactiviteiten, of zich daarover te laten voorlichten. De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat de Wwft ten tijde van de pleegdatum van de ten laste gelegde feiten nog maar een paar jaar in werking was, doet aan die verantwoordelijkheid niet af. Datzelfde geldt voor de stelling van de verdediging, dat er na de invoering van de Wwft veel verwarring heeft bestaan over de reikwijdte van de verplichtingen onder deze wet. Naar het oordeel van de rechtbank had die – mogelijke – verwarring des te meer reden voor verdachte moeten zijn om zich over de inhoud en werking van de Wwft te laten informeren. Het initiatief daarvoor lag, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, niet bij de overheid, maar bij verdachte zelf.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 8.000,- waarvan € 4.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een volledig voorwaardelijke straf bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte al jarenlang slechts zeer geringe inkomsten genereert. Daarnaast heeft de verdediging de rechtbank verzocht om – hoewel er net geen overschrijding is geweest van de redelijke termijn – rekening te houden met het aanzienlijke tijdsverloop sinds de aanvang van de strafvervolging van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft als administratiekantoor nagelaten om meerdere ongebruikelijke transacties, zoals bedoeld in artikel 16 van de Wwft, te melden bij het/de daartoe bestemde meldpunt/eenheid. De wetgever heeft middels de Wwft aan bedrijven die werkzaamheden uitvoeren zoals die van verdachte een poortwachtersfunctie toegekend. Op grond daarvan rust op verdachte een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid. Verdachte heeft door haar handelen de overheid echter de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit, om zo achterliggende strafbare feiten op te sporen. Zij heeft daarmee haar verantwoordelijkheid miskend.
De omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 augustus 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Dit weegt de rechtbank ten voordele van verdachte mee in de strafmaat. Dat geldt ook voor de slechte financiële positie waarin verdachte verkeert.
De rechtbank zal er in het voordeel van verdachte eveneens rekening mee houden dat op de datum van de uitspraak sinds de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte bijna twee jaren zijn verstreken.
De rechtbank weegt daarnaast ten gunste van verdachte mee dat zij heeft meegewerkt aan het onderzoek. Gelet op de namens verdachte gedane uitlatingen ter terechtzitting betwijfelt de rechtbank echter wel of verdachte voldoende van haar verplichtingen voortvloeiend uit de Wwft is doordrongen; zo is er namens verdachte blijk van gegeven dat zij bancaire betalingen als ‘zichtbaar’ en daardoor – zo begrijpt de rechtbank – als niet meldenswaardig beschouwt, terwijl ook deze betalingen ongebruikelijke, en daarmee: te melden, transacties kunnen zijn.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete conform de eis van de officier van justitie, van € 8.000,- waarvan € 4.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Gelet op de financiële situatie van verdachte zal de rechtbank bepalen dat zij het onvoorwaardelijke gedeelte van de geldboete mag voldoen in acht maandelijkse termijnen van € 500,-.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
-14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
-1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
-16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 8.000,- (achtduizend euro);
bepaalt dat een gedeelte van die geldboete, groot
€ 4.000,- (vierduizend euro), niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op 2 (twee) jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde geldboete in 8 (acht) achtereenvolgende maandelijkse termijnen van € 500,- (vijfhonderd euro) mag worden voldaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Kelkensberg, voorzitter,
mr. H. Steenhuis, rechter,
mr. Y.C. Bours, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 55466, van de Belastingdienst/FIOD met bijlagen (ongenummerd).
2.Verklaring namens verdachte ter terechtzitting van 27 september 2016 en proces-verbaal van verhoor van [bestuurder] van 19 november 2014, blz. 2 van 5.
3.Een geschrift: uittreksel van de Kamer van Koophandel van 28 oktober 2014, DOC-004.
4.Proces-verbaal van verhoor van [bestuurder] van 19 november 2014, blz. 2 van 5.
5.Verklaring namens verdachte ter terechtzitting van 27 september 2016 en proces-verbaal van verhoor van [bestuurder] van 19 november 2014, blz. 3 van 5.
6.Een geschrift, zijnde een memo van [medewerkers] van Bureau Financieel Toezicht van 13 oktober 2014, DOC-001.
7.Een geschrift, zijnde een rapport naar aanleiding van een toezichtonderzoek in het kader van de Wwft van [medewerker] van het Bureau Financieel Toezicht van 10 maart 2014, DOC-008, blz. 4 en 8 van 15.
8.Een geschrift, zijnde een rapport naar aanleiding van een toezichtonderzoek in het kader van de Wwft van [medewerker] van het Bureau Financieel Toezicht van 10 maart 2014, DOC-008, blz. 4 en 8 van 15.
9.Een geschrift, zijnde een rapport naar aanleiding van een toezichtonderzoek in het kader van de Wwft van [medewerker] van het Bureau Financieel Toezicht van 10 maart 2014, DOC-008, blz. 4 en 8 van 15 en een geschrift, zijnde een bankafschrift van rekeningnummer 42.40.96.846 d.d. 31-12-2012, DOC 013.
10.Een geschrift, zijnde een rapport naar aanleiding van een toezichtonderzoek in het kader van de Wwft van [medewerker] van het Bureau Financieel Toezicht van 10 maart 2014, DOC-008, blz. 4 en 8 van 15 en een geschrift, zijnde een bankafschrift van rekeningnummer 42.40.96.846 d.d. 31-12-2012, DOC 013.
11.Een geschrift, zijnde een rapport naar aanleiding van een toezichtonderzoek in het kader van de Wwft van [medewerker] van het Bureau Financieel Toezicht van 10 maart 2014, DOC-008, blz. 4 en 8 van 15 en een geschrift, zijnde een bankafschrift van rekeningnummer 42.40.96.846 d.d. 31-12-2012, DOC 014.
12.Een geschrift, zijnde een rapport naar aanleiding van een toezichtonderzoek in het kader van de Wwft van [medewerker] van het Bureau Financieel Toezicht van 10 maart 2014, DOC-008, blz. 5 en 8 van 15, een geschrift, zijnde een bankafschrift van rekeningnummer 42.40.96.846 d.d. 31-12-2012, DOC 014 en een geschrift, zijnde een opnamebewijs van de ABN AMRO Bank ten name van [betrokkene 1] d.d. 21-12-2012.
13.Proces-verbaal van verhoor van [bestuurder] van 19 november 2014, blz. 4 van 5.
14.Verklaring namens de verdachte ter terechtzitting van 27 september 2016.
15.Een geschrift, zijnde een antwoordformulier van FIU-Nederland d.d. 28 juli 2015, DOC-016, en de verklaring namens verdachte ter terechtzitting van 27 september 2016.
16.Verklaring namens verdachte ter terechtzitting van 27 september 2016.